111
Op 23 Juli 1759: //Jan Landïskneghtsinde een
h Laeserus
n Art. 10.
Den binnenvader sal pertinente notitie moeten houden
tf van de tijd wanneer de tucbtelingen moeten ontslagen werden
opdat deselve tijdelijk met kennisse van de Heeren com-
missarissen mogen werden geadmitteerd," (gedemitteerd?)
Het spreekt van zelf, dat de binnenvader ook zorg moest
dragen dat de gevangenen op den daartoe bepaalden tijd
werden ontslagen. Aan deze zorg waren toen ter tijd bij
zondere bezwaren verbonden, omdat de duur der straf elk
jaar kon veranderen. Thans legt men een straf op die
geacht kan worden evenredig te zijn aan het gepleegd mis
drijf, en, eenmaal opgelegd, komt daarin geen verandering,
tenzij bijzondere omstandigheden er toe leiden, dat van het
Koninklijk regt van gratie wordt gebruik gemaakt.
Toen ter tijde veroordeelde de regter alligt tot 10, 20,
30 jaren gevangenisstraf voor misdrijven die tot iets meer
aanleiding gaven dan civiele boetendoch met dat gevolg-
dat jaarlijks een lijst aan den burgemeester werd ingediend
van de in het tuchthuis geplaatste personenmet voorstellen
tot vermindering der opgelegde straf.
Het is hier de gelegenheid niet om in het breede aan te
toonen, welke verkeerde gevolgen aan deze wijze van handelen
verbonden warenhoe zoowel het gezag van het vonnis als
het heilzame van de straf daardoor ledenhoe zulk een
verandering brengen in de straf zelfs niet te rijmen is met
den ernst en de gemoedelijkheid die men bij iederen straf-
regter moet veronderstellen genoeg zij het nog te
herinnerendat het hier dubbel bedenkelijk was zulk een wijze
van straffen te doen plaats hebben waar op de voordragt
Het blijft altijd de vraag wat men toen onder ecu iazanis of leproos
verstond. Wel waarschijnlijk dat het niet de echte melaatschheid wasmaai
de een of andere huidziekte waarvoor men geen bepaalden naam wist, tc geven.