119 den binnenvader vergelden en bij resolutie van 14 October 1747 werd hem een lialf jaar van deszelfs tractement synde n f 200 ingehouden, dog welke f 200 men daarnaar heeft n ontdekt dat door den heer burgemeester Cocquelle die n als president van dit huys best van den waren toedragt n dezer saake geinformeerd konde synook genereuselijk aan n dien binnenvader uyt eygen beurs is vergoed geworden." Men ziet, dat de heeren regenten verre van eenstemmig waren met de stedelijke regering in de beoordeeling der oor zaken voor de plaats gehad hebbende ongeregeldheden. De waarheid zal ook hier wel in het midden hebben gelegen en de schuld zoowel aan de slechte inrigting van het gebouw als aan dendoor drinkgelagen en andere buitensporigheden van de nauwgezette vervulling zijner pligten afgewekenbinnen vader kunnen worden toegeschreven. Door een en ander uit het interne leven van het oude tucht huis mede te deelen heb ik getracht een denkbeeld te geven van den toestand waarin dat huis verkeerde en van de wijze waarop men strafte en straffen toepaste. Rooskleurig was die toestand niet en op het laatst der vorige eeuw, toen men de representanten van het volk van Middelburg in 1795 omtrent den staat van het tuchthuis wenschte in te lichtenkon men noch op een bloeij enden finantiëlen toestand noch op doel matigheid der inrigting roemen. Men eindigde met een zucht te slaken over de strafregtspleging en het gemis aan criminele wetten, waardoor te veel aan het arbitrium judicis was over gelaten en teregtdoch voor verbetering van den toestand der gevangenen en der gevangenissen wist men geen anderen raad te geven dan het tuchthuis eenvoudig op te heffen. Dezelfde oorzaak, die het oprigten van het tuchthuis zoo vele jaren had tegengehouden, leidde thans weder tot het advies om het af te brekennl.gebrek aan geld. Yan den beginne af aan steunde het financiewezen van liet huis op geen deugdelijkeu grondslag. Bij de oprigting zagen we,

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1880 | | pagina 147