136 gevallen regen, die daar echter 170 m. M. meer bedroeg dan te Ylissingen. Weten wij nu van Ylissingen dat daar in vergelijking met andere plaatsen van Nederland weinig regen valt; hoeveel van dat weinige na verdamping overschiet is niet anders dan bij gissing te bepalen; want van waarneming van verdam ping op Walcheren wordt, zoo als ik reeds zeide, niets aan getroffen. Bij mijne berekening, in 1874, ging ik dus uit van de uit komst der 99-jarige waarnemingen te Zwanenburg van 1743 tot 1841 gedaanwaarvan in de bekroonde verhandeling van Simons en Gtkeve een overzigt wordt gegeven. Yolgens die waarnemingen mag gerekend worden op een gemiddelde hoogte van 66 m. M. water na aftrek der ver damping in een jaar. Aangezien het mij voorkwam dat de golvende oppervlakte der duinen meer verdamping zou toelaten dan het vlakke vroonland nam ik een kleiner hoeveelheid dan 66 m. M. namelijk 60 voor liet beschikbare water op de duinen en eene iets grootere', t. w. 70 m. M.voor het vroon aan. Deze cijfers leverden mij zoo als u zoo aanstonds blijken zal ruim de hoeveelheid water, die ik noodig had. De vraag doet zich echter voor of nu daarop mag worden vertrouwd. Er zijn toch redenen voor twijfel. Yooreerst moet men zichvooral bij een zaak als dezewachten voor een cijfer, dat het gemiddelde voorstelt van uiteenloopende andere cijfers. Iemand, die gemiddeld genoeg te drinken krijgt, kan sterven van dorst. Bovendien is dat gemiddelde ontleend aan waarneming op een plaats waar in de 99 jaar gemiddelde per jaar nagenoeg 60 milimeters meer regen viel dan te Vlissingen tot nog toe werd waargenomen. Het verheugt mij dat deze bedenkingen, die bij het nader overwegen van mijne berekening van 5 jaar geleden zich bij mij voordedenmij tot eene nadere beschouwing van deze

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1880 | | pagina 164