140 Ik nam water van beide soorten mede en verzocht onzen toenmaligen stadgenootdr. Seelheim mij zijn oordeel over de drinkbaarheid en de mogelijkheid tot ontkleuring van het bruine water met de eenvoudige filtreermiddelen bij water leidingen in gebruik te willen mededeelen. Zijn uitspraak omtrent de drinkbaarheid was gunstig; or ganische of anorganische bestanddeelenin wier scheikundige verhouding en benaming ik thans niet zal tredenwaren in geen nadeelige hoeveelheid aanwezig; na filtratie door een 0,40 M. dikke schoone zandlaag was het water ontkleurd en ontdaan van alle organische stoffen of de ontkleuring ook door natuurlijke kiezel of zand was te verkrijgen zou een nader on derzoek vorderen. Hieromtrent bestaat dus nog geen zeker heid. Eene andere meer gewigtige redenwaarom ik zoo moge lijk in het vroon tot ontleening van water geen ingraving zou willen doen is gelegen in de vreesdat daarmede zout water zou worden verkregen. Hiertegen werd reeds gewaarschuwd in het rapport aan den Koning uitgebragt door de in 1866 benoemde commissie tot onderzoek van drinkwaterbladz. 72. Doorsijpeling van zout water is, naar ik verneem, ook in vroeger tijd in den polder van Walcheren waargenomen. Het spreekt van zelve dat voor het verkrijgen van zoutwater geen gevaar bestaat bij vroonland dat zoo hoog gelegen is, dat de ingraving niet dieper zou gaan dan de hoogte van den gewonen vloed in zee. Door waterpassing is dit uit te maken. De ruime hoeveelheid waterdie de duinen ten noorden van Walcheren waarschijnlijk kunnen opleveren, maakt het, zoo als gebleken isonnoodig de oppervlakte van het vroon terstond er bij te nemen. De duinen tusschen Vlissingen en Zoutelande zoudendoor hunne nabijheidgoedkooperen aanleg van toeleidingswerken en ook voordeeliger toevoer dan de noordelijke duinen beloven

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1880 | | pagina 168