165
gende zandbank. Den Herten-hoorn vond men ook vóór Bres-
kens een weinig meer zeewaarts; wij hebben hem te danken aan
de goedheid van den heer G. Simmons Rijkshavenmeester aldaar
en door diens bemoeijenis weten wij met meer naanwkeurigheid
de vindingsplaats op te gevenwij hechten hier waarde aan
omdat men daardoor weet, waar men met vrucht zou kunnen
zoeken. De visschers het zijn er alweer uit Arnemuiden
zeggen hem te hebben opgehaald in eene diepte tusschen
twee bankendie de namen dragen van de Hompels en den
Walvischstaartin Z.Z.O. rigting van boven reeds vermelde
nieuwe sluis, op geogr. mijl of ongeveer 31- kilometer
afstand van die sluis, in eene diepte van 7 vademen of 13
meters. Die geul of sleuf noemt men den silverpit (zilverput).
Uit dien zoogenaamden put hebben de visschers sedert eenige
jaren beenderen opgevischt; nog onlangs vond men er een
voorhoofdsbeen met lange hoornen en dus vermoedelijk van
Bos priscus; ik kom hierop later even terug.
Ik heb vroeger opgeteekend, dat men op de bijgewerkte
hydrografische kaart van Blommendaal 20 tot 30 meter diepte
vindt voor de vindingsplaats der Mammouths-beenderen bij
Westkapelle, en voor die van den Runderhoom; tusschen de
Hompels en de Walvischstaart teekent zij voor de gleuf of
voor den zoogenaamden zilverput 10 tot 20 meters aan.
Vermoedelijk is dus de diepte grooter geweest dan de vis
schers meenden en zal zij zeker 20 meters zijn geweest, eene
diepte, waarvoor ik vroeger den naam van Mammouthsveld
voorgesteld heb, deels omdat men op die diepte de been
deren vond, deels ook, omdat het mogelijk is, dat die diepte
het terrein vertegenwoordigt, waarop die dieren leefden. Het
is onzeker of men den Elands-hoorn en een vroeger ver
melde Mammouths-kies ook in dien zilverput heeft gevonden,
maar zeker lagen zij er toch niet ver van daanal zij het
dan in eene andere geul. De Herten-hoorn lag dus ook op
dat zoogenaamde Mammouthsvelden hieruit volgt natuur
lijk, dat het hert geleefd heeft in den tijd der uitgestorven