168 die beidebij liet opvisschen uit den zilverputnog door een stuk van liet voorhoofdsbeen waren vereenigd. Gedurende liet transport is dat been in tweeën gebroken door bet ge wicht der hoornen. Zij komen nagenoeg overeen in afme tingen met den runderhoorn, die in het 30 deel van het Archief is beschreven; vermits het stuk voorhoofdsbeen te klein is om over de al of niet platheid van den schedel te oordeelenmoet ik ook maar aannemendat het stukken zijn van Bos priscus en niet van primigeniusofschoon ik mij misschien vergis. Verder is in den laatsten tijd nog, alweer van dezelfde plaatsontvangeneene geheel gave regter-ellepijpniet ge heel en al, maar toch grootendeels overeenkomende met de gebrokene Mammoutli's ulna, die ik vroeger beschreef. Ik acht het onnoodig een beschrijving van dit been te geven. De lengte er van is ongeveer 73 c. mhet gewicht 11 kilo. De lengte van onderen tot boven de insnijding, waarin de radius paste, is slechts 60; daarentegen was de lengte van een vroeger beschreven radius 82 c. m., zoodat men moet aannemenzelfs al trekt men iets af voor het uit stekende carpaal gedeelte van het spaakbeendat de laatst gevonden ellepijp aan een betrekkelijk jeugdigen olifant heeft behoord. Last not least bragt men mij den slagtand van een nog jongen elephas. Ware dit het eerst aangebragte been ge weest, dan ware het al aanstonds duidelijker geworden, met welk dier wij te maken hadden, en dan had ik wijdloopige beschrijvingen gespaard. Nu moge de tand toch dienen om dezulken te overtuigendie misschien nog aan de echt heid der determinatie mogten twijfelen. De tand, nog ge heel gaaf en door de vinders gepoetst, is zwartachtig van kleurhier en daar afschilferendterwijl voorhandene scheuren de dreigende uitéén valling aanduiden. Zijn gewicht is bijna

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1880 | | pagina 198