169 6 kilo, de kromming nog maai' gering, de regte afmeting van boven tot onderen bedraagt 85die langs de bogt van den tand daarentegen 98 c. m. De omtrek is 25 a 26 c. m. De tand is van onderen bol over eene lengte van ongeveer 22 c. m., deze holte beantwoordde natuurlijk vóór duizende jaren aan de pulpa dentis. Eindelijk ontving ik voor onze verzameling nog een ander opgevischt groot beennamelijk eene tweede of derde rib. Men haalde ze op in de Oosterscheldevóór den vuurtoren van Schouwen. Het is eene ribwaarvan dat eindehetwelk aan het kraakbeen gehecht is geweest, dikker is dan het midden. Het been is zeer breedniet zoo scherp als die van de mij bekende Cetaceen en veel platter dan de rib van een Mam- mouth; het is mij niet mogelijk, voor het oogenblik althans te beslissen, of het de rib van een groote potvisch is ge weest of van een ander dier. De lengte over den boog is 153 de omvang aan het medianedeel 67 en die van het midden -17 c. m.; de vroeger beschrevene was rond en had bij eene lengte van 150 slechts 25 ft 30 c. m. omtrek. Wij zijn, naar het mij voorkomt, niet ongelukkig in ons verzamelen; immers, in betrekkelijk korten tijd bragt men ons overblijfsels van het hert, den eland, het rund en den olifantdat is van de voornaamste groote dieren uit ons diluvium. Zullen er nog beenderen van andere voor den dag komenvan het rendiervan den rhinocerosvan den holenbeer of van uitgestorven cetaceen; ik vermoed van ja, maar ik voeg er bijdat dan eerst de geulen in de Schelde nog meer moeten worden uitgehold; immers het is waarschijnlijkdat al die laatstgenoemde dieren reeds waren uitgestorventoen de eerstgenoemden nog leefdenhetzij hier hetzij in naburige hooger liggende streken. Liggen de beenderen alleen in de geulen, dat is in de ontbloote Archief Ve dl., l3te. sr. 12

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1880 | | pagina 199