68
onverhinderd over de dijkkenen voeren alle zoorten van
mensclien die in lage landen woonen met vee huijzen
//koorn, hoy en andere dingen, erbarmelijk naar de Wolden
en werpen steene huijzen onder voetten 1)." En een derde
teekende deswege aan 's daags naar Zante Barbaraomtrent
middernagt geviel dat gedenkweerdig en rampspoedig lot
door de overwateringe van de raazende zee. De onweder-
standelijkke moogenheid des waaters door de felheijd der
winden gaar gestouwt aan de gebroken dijkkenoverstelpte
in een oogenblik gansch Friesland. Der omgekoomcn men-
schen en beesten en der omgeworpen huizen tal was over-
groot. Zeeker een ellendig schouwspelde mensclien te
zien omgebragt door het zoutte waater jaade vloed van
't raazende waater was zoo magtig dat het de Stinzen op
//de hoogten staande, ter needer plofte; de muijren uit klink-
klaar steen opgemetseltverbrijzelde. Twee en veertig broe-
ders Oudendall en ons klooster met de naaste boerenom
den dijk te beschermen daarop staande trok de zee in een
ommezien naar zich. Naauwelijkx bleef een in 't leven der
geenerdie aan de zeekant woonden. Alle die naast aan
zee zaaten van Denemarken af tot aan Zeeland smaakten de
woede des vergramden Oceaans. Een ongelooflijke menigte
van drenkelingen teijkende men aan 2)." Nopens den vloed
van 1288 teekende de schrijver van het oude kronijkje van
de graven van Holland en Zeeland aanIn 't jaar ons
Heeren 1288 op die 16 dach van Loumaantdoe ginck in
Hollant een groote vloetdaer veel volkx af verdronk.
Daerna op Sinte Aechtendach doe quarn noch een so groo-
ten vloetdat oost Vriesland inbrak voort in Kermerlant
Noort Hollant, Zuyt Hollant, ende al Zeelandsolider Wal-
cheren ende Wolfaertsdijck ook brak een groot deel van
Ylaanderen insoo dattet volk drencte sonder getal 3)
Schrijver der jaarboeken bij Gabbeha pag. 97.
Sibrand Leo bij Gabbema pag. 98 en 99.
3) Zie Gabbema, pag, 107 en 108.