178
stede1' werden verhuurd: 1°. de balans, 2". de makelaardij
van koorn en meede, 3°. de lijnmaat, 4°. de makelaardij
van bier en van kolen5°. de uien- en look-maat
('s Guavezande schijnt hiervoor ynen en laec- of lace-
mate" gelezen te hebben, a. w. hl. 117 en 129, en zal dus
de beteekenis wel niet begrepen hebben. Er staat //juun-
en looc-mate)6°. het markt-veld. Bij de heffing sub 2°.
waren ook begrepenzaadlook en uien en bij die sub 4°.
kalk, turf en hout.
De kleine accijnsen, in de rekening van 1366-67 voor
komende, treft men later niet meer aan.
5°. Poorterschap. Recht dat door hen die poorters werden
betaald werd.
6°. Boeten. Hiervan werd later afzonderlijk rekening ge
daan. (Zie Inventaris no. 98).
7°. Van der port-teglenP De stad had een tegeloven
bij de noordpoort op land, dat aan de Abdij toebehoorde.
Later treft men dit hoofdstuk niet meer aan.
8°. Van de stads-ambachten.
9U. Van der port rentenYan bezittingen zooals van
de kraan, de hal, het vleeschhuis enz.
10°. Geleend geld.
In 1396 vindt men het eerst: //van den pontghelde, dat
die vremde lude ghevë, hier in der stede, die ons liefs ghe-
duchts hen porten (heeren poorteren) niet en zijneene groote
van de pont grootë, daer die rentmeest van tshen weg
('s heeren wege) die helft of ontfanc ende die stede tander
helft." Dit recht wordt later cauceljoen-geld genoemd.
In 1428 kwam het eerst in ontvang de opbrengst van het
tonnegareneene heffing op het bierdie per ton ge
schiedde d. i. gegaard of gegaderd werd.
In de rekening van 1403-4 treft men voor het eerst een
hoofdstuk aan wegens //exue" een recht, dat betaald werd
voor het naar elders overbrengen van nalatenschappen.
In 1446 had eene verhooging van de accijnsen plaats en