314 zondendaar die uitliggers van Vlaanderen te Arnemuiden een scliip genomen hadden. Den 21 November moest iemand naar Westkappel, om aan de regeering te verzoeken, dat de poorters de schade zouden opgevendie de Engelschen hun gedaan hadden en den 7 December ging ook iemand voor dat doel naar Zoutelande. Den 21 Oct. 1439 werd een bode naar Ramekinse" gezonden aan de meesters van de schepen van Amsterdamdie ten oorlog voerenmet verzoek om te Middelburg te komenten einde met de Wet te spreken dewijl de Engelschen, die in de stad waren, beducht waren, dat hunne goederen zouden beschadigd worden. Den 17 Maart van dat jaar waren B. B S. vergaderdom de waarden schippers en andere personen van Arnemuiden te ondervragen wie de uitliggers warendie de EngelschenVlamingen en anderen beschadigd hadden. Den 3 October waren er uitlig gers op het kerkhof en den toren van Oost-Souburg gevlucht waar zij bewaakt werdendat aan de stad £5:12:2 kostte. Den 21 April 1440 waren B. B. S. vergaderdom een brief te lezendat ieder het goed zou aanbrengondat hij van de Engelschen hebben mocht. Den 6 Augustus 1444 waren er boden naar Veere, Westkappel en Vlissingen gezonden, om te verzoekendat men daar de schade opgeven zouwelke die van Dieppe gedaan hadden en den 23 dier maand ging iemand voor hetzelfde doel naar Zoutelande. Den 15 Juli 1446 werden er door B. S twee hoofdlieden gekozenom met de poorters te trekken op de Honteten einde aldaar de sche pen en goederen der poorters van Antwerpen op te wachten en aan te houdenomdat er Middelburgsche poorters te Ant werpen aangehouden waren. Den 20 September 1446 gingen er naar Veere en Vlissingen, om te verzoeken, dat men de schade opgeven zouwelke de Pruissen hen gedaan hadden over welke aangelegenheid in hetzelfde jaar te Brugge eene dagvaart gehouden werd. In hetgeen betaald moest worden wegens den vrede met

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1881 | | pagina 148