317
zooveel betrof den termijn, verschenen Sint Maartensmis in
dat jaar. In dezelfde rekening vindt men een kapittel in de
uitgaven, getiteld //Van den geschote van der poorteren lan
den van den zoen van Denemarken en van Bremen" en
vreemd genoeg, komt daarin voor eene som van 631 rijn-
guldens op rekening van hetgeen bovengenoemde steden
schuldig waren voor den zoen van Denemarken en van Gro
ningen.
Voor den zoen van Bremen werd ook nog betaald de ter
mijn van 1110 rijnguldens, verschenen Sint Maartensmis 1449.
Van meergemelde steden werd daarvoor ontvangen voor eiken
termijnvan
Veere195 rijnguldens
Vlissingen195
Westkappel125
Eeimerswale90
Goes85
Samen 690
en van de andere plaatsen niets.
Voor den zoen van Denemarken en Groningen werd er ont
vangen (1447) van
Veere227| rijnguldens
Vlissingen227^-
Westkappel145 j
Eeimerswale105
Goes99
Samen 804^-
Zie Inventaris n". 244 en 262.
Men leert hierdoor alzoo het verband kennen, dat er des
tijds bestond tusschen het vermogen van verschillende Zeeuw-
sche steden. Opmerkelijk is de rang, dien Westkappel inneemt,
en schoon de kroniekschrijvers misschien wel wat te hoog
hebben opgegeven van zijne vermaardheid ais koopstad,
moet het toen toch eene niet onbeduidende plaats geweest zijn.