338 bij hunl. nyet en is gevolcht. Ende ghelijck wij nu wederom ten selven fyne aan hunlieden hebben gescrevenseynden wij hierbeneffenS aan Uwer Exe, copie onses voorsz. scryvens om dyenvolgende de zaecke te mogen dresserenzoe dat behoort. Hiermede enz. Yuyt Middelburch den xcu Martii 1580. STATEN. Gelijktijdig werd een even krasse brief aan de Staten van Holland gezondendoch deze bleven op hun stuk staan en zonden twee hunner leden Jatst Pauwelsz, en mr. Pauwels Yos naar Middelburg, die den 15 April in de Staten-verga- dering van Zeeland hun beklag deden over de //nieuwicheijt van de erectie van de muntebegeerende dat die van Zeelant daeraff wilden desisterenwaarop deze hun antwoorddendat //de feytelicke proceduren van die van Hollant op den persoon van Bklyn/.kkt.s genoech injurieulx was dyen van Zeelant" dat zij tegen zulk eene handelwijze op nieuw protesteerden en hun verzochtendaeraff rapport te doen ende eerstdaechs te voorderen die relaxatie (van Bruynzeels) om alle incon- venienten te schouwen." Ook Prins Willem drong er bij Zeeland op aan, het nieuwe plan niet te willen doorzettendaar hij vreesdedat anders hieruit groot misverstand zoude ontstaanzeer ten nadeele van de pas geslotene Unie. Ernstig spoorde hij de Staten aan, //nyet te attenteeren dan via ordinaris, sonder infractie van privilegiën van anderen." Zeeland beweerde evenwel met de oprichting eener Zeeuwsche Munt geen inbreuk te maken op privilegiën van anderen. Als andere provinciën het muntrecht bezatendan bezat Zee land het ook. Stond Zeeland dan niet als lid der Unie op gelijken rang met de overige gewesten? En als Holland, BrabantYlaanderenenz. voordeelen trokken uit eigen munt slag waarom zou Zeeland dit dan voor zich ook niet doen Art. 12 der Unie van Utrecht schreef wel voor, dat de provinciën gehouden waren //sig metten anderen te confor-

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1881 | | pagina 172