346 antwoorden als wij hier zijn doende ende datelijck met ocu- laire demonstratie ende experientie van essayen door onse ge santen aan Zijne Exe. hebben doen bewysendaertoe wij ons voorts refereren. Hiermede enz. Yuyt Middelburch den xxvjen May 1581. STATEY. He waardijn de Gbave werd, zooals uit het slot van den voorgaanden brief te zien isook naar Amsterdam gezonden om bij den Prins enzoo noodigbij de aldaar vergaderde Algemeene Staten de deugdelijkheid der Zeeuwsche munten met bewijzen te staven. Doch de Prins wilde den waardijn niet bij zich ontvangen en, ofschoon hij zich minder heftig uitliet dan tevorenbleef hij bij zijne vroegere meening. De grond der quaestie was een andere: terecht begrepen dit de afgevaardigden van Zeeland bij de Algemeene StatenAnduies de JoNGJiEJMicolaas Willem Syjionsz. en Jacob Yalcke. Wat het goede allooi en gewicht betrof, daartegen wist kwalijk iemand iets meer te zeggen. Maar men betwistte Zeeland nog steeds het recht tot de oprichting der Munt. In de vergade ring der Algemeene Staten werd deze zaak uitvoerig besproken. De Zeeuwsche afgevaardigden betoogden met klem, dat //nije- mant inde landen en es, wijens authoriteyt daerbij (n. 1. bij de oprichting der Munt) geledeert zij off oick authoriteyt hebbe om dyen van Zeelant zulcx te verbiedennaer dyenvoeg den ze er bij de Staten van Zeelant staen neffens ende nyet onder de Staeten van andere provinciën in cas van overheydt ende authoriteyt, ende nyet anders dan als naer gebeuren" 1). Toen de andere leden verder aanvoerdendat Zeelands handel wijze streed tegen het bekende plakkaat van Maximiliaan van het jaar 1489, waarbij werd bepaald, dat om te verhoeden, dat het goud en zilver in deze gewesten naar den vreemde ter munt zou worden gebrachter alhier eene Munt zou zijn in 1) Brief van de Zeeuwsche gedeputeerden ter vergadering der Algemeene Staten te Amsterdam aan de Gecommitteerde Raden van Zeeland dd. 11 Juni 1581.

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1881 | | pagina 180