357
malen drong Prins Willem aan op eenheid en eenvoudigheid
in het muntstelselwaardoor het verkeer zou worden verge
makkelijkt en bedrog geweerd of voorkomendoch zonder
voldoenden uitslag.
De generale ordonnantie van Leicester van den 4 Augustus
1586, in eenigszins gewijzigden vorm bevestigd door de ordon
nantie van de Staten-Generaal dd. 19 December 1589 was
bestemd om aan de heerschende verwarring een einde te maken
en tevens door strenge strafbepalingen de muntvervalsching
en haagmunterij te beteugelen. In dit stuk wordt Zeeland ge
noemd onder de provinciënwaar eene Munt zal zijnen
verder bepaald dat de muntmeesters waardijnen essayeurs
en ijzersnijders hunne instructien voortaan zullen ontvangen
van de Generaalmeesters der Yereenigde Nederlanden en in
handen van dezen den ambtseed afleggendat er zullen worden
gemunt a. een nobelin de snede 32, allooi 23 kar. 104 gr.,
remedie 1 gr. 1 eng., koers 7 gld. 10 st.benevens halven
en kwarten naar advenant, b. een Nederlandsche reaalin de
snede 75°T, allooi 10 pen., remedie 1 gr. 1 eng., koers 2
guld. 10 st., 4, 1 en t'ts deelen naar advenant bovendien
deelen in harde materie en 5'ö deelendie duivers zullen
worden genoemden ten gerieve van den handelc. een daalder
en d. een dmlcaatbeide overeenkomende in gewicht en allooi
met die, welke in het Heilige Rijk worden gemunt, den
dukaat gerekend tegen 3 guld. 8 st., den daalder tegen 45
st.dat alle penningenwat aangaat figuurtitelwapen en
inscriptiehetzelfde zullen zijndoch ter onderscheiding alleen
den naam der provincie en het teeken der Munt in den rand
zullen dragenen dat alle vroegere stempels moeten worden
ingetrokken en gebroken.
Ingevolge deze ordonnantie ontvingen de hoofdambtenaren der
Munt, Jacob Boreel, muntmeester, Eustatius Adriaanssen,
waardijnen Herman Claassen essayeurdoor de Generaal-
meesters te Dordrecht opgeroepen, den 9 September 1586
hunne instructienna aflegging van den vereischten eed