364 gezeld door de muntmeesters-generaal, was niet in staat Mid delburg tot andere gedachten te brengen. Even vruchteloos liepen de pogingen af, hiertoe door den Stadhouder gedaan, wien volgens de Unie de vereffening van het geschil werd opgedragen. De bedreiging, dat, zoo de stad niet toegaf, de Staten-vergadering naar eene andere stad zou worden ver legd miste alle uitwerking. Middelburg bleef halsstarrig wei geren. Eindelijk zwichtte het, toen de Staten-Generaalin overleg met den Eaad van State en den Stadhouder, besloten door het leggen van beslag op alle uit- en ingaande goederen den magistraat of den ingezetenen der stad toebehoorende tot de afkondiging der derde prijsverlaging te dwingen a). Dat éene stad meende zich niet te behoeven te houden aan een met eenparige stemmen door de Algemeene Staten ge nomen en dus voor de gelieele Unie verbindend besluit, dat zij trachtte te dwarsboomen niet alleen de Staten van haar eigen gewestmaar ook de vertegenwoordigers der geheele republiek een feit, dat later in de geschiedenis van ons land meermalen voorkomt, was voor het voortbestaan van den jeugdigen staat zeker een verderfelijk verschijnsel. De Algemeene Staten begrepen daarom terecht, dat Middelburg, 't mocht kosten wat het wilde moest worden tot gehoorzaam heid gebracht. Doch spoedig bleek hetdat de grieven door Wet en Eaad van Middelburg te berde gebracht, niet zoo geheel en al uit de lucht waren gegrepen. Werkelijk leed de handel veel nadeel door de al te groote vermindering van de waarde der munt binnen zulk eenen korten tijdsverloop. Onder de kooplieden en ingezetenen van Zeeland waren daarom verscheidene muntspeciën tegen een hoogeren koers gangbaar, dan bij het afgekondigde plakkaat was bepaald 3). Herhaal delijk drongen de Staten van Zeeland thans in dit opzicht met Middelburg een van gevoelen er bij de Algemeene Zie de Notulen van de Algemeene Staten dd. 24 en 25 April en 22 Mei 1595. 2) Not, v. d. St. v. Zeel. dd. 23 November 1595.

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1881 | | pagina 198