a 65 Staten op aan door den prijs vooral van de zilveren penningen weer wat te verhoogen, de groote //disordres" op liet stuk der munt te doen ophouden. De orde op den koers van het geld, den 2 Maart 1596 door de Algemeene Staten vastgesteld, was echter niet naar den zin van Zeeland. Het weigerde deze aan te nemen en vaardigde naar eigen goedvinden een plakkaat uit1). Het zondigde daardoor tegen het 12e artikel der Nadere Unie, waarom de Staten-Generaal den 26 Maart daaraanvol gende besloten, ingeval Zeeland binnen den tijd van twaalf dagen zich niet voegde naar de andere provinciënden wech" in te slaan //van executie bij liet xxiij article vande voorz. naerder Unie geprescribeert." Deze bedreiging tot liet nemen van dwangmaatregelen hielpen nietdaar men wegens den oorlogstoestandwaarin men verkeerdeaarzelde ze ten uit voer te brengen. En nu zien we het vreemde feit gebeuren dat een gewest zijn wil opdringt aan het gelieele bondgenoot schap. De Algemeene Staten trekken, hoewel onder protest van Frieslandhun besluit van den 2 Maart in, en Zeeland krijgt zijn zin. 3). Doch keeren we tot onze Munt terug. Den 20 Januari 1595 legde Bokeel in handen van de generaalmeesters den eed af op zijne nieuwe instructie, gedateerd van den 30 De cember 1594. Hij moest daarbijin overeenstemming met de res. van de Staten-Generaal van den 24 November 1592, plechtig belovendat hij n geen andere penningen en sal doen slaen oft muntendan op den voetgewichtalloyfiguren ende inscriptie, soe die in (zijne) voorz. instructie sijn geex- presseert en bij de E. E. heeren Staten-Generael geordonneert ende toegelaten op alle de munten der Vereenigde Neder- lantsche provintien eenpaerlijck te muntenonaengesien eenich ander consent, dat (hij) soude mogen hebben oft naemaels Zie dit plakkaat, gedateerd v. d. 15 Maart, in genoemde Not. 1596, p. 139. 2) Not. v. d. Stat.-Gen. dd. 13 April 1596.

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1881 | | pagina 199