37a 1STa vele remonstrantienmemorien en adviezen, door de muntmeesters-generaal bij de Algemeene Staten ingediend begonnen deze ernstig op het stuk der munt te besoigneren." Ze besloten den 24 Maart 1603 tot een voorloopigen maat regel er zouden vooreerst slechts twee hoofdpenningen wor den geslagenn. 1. een gouden dukaat en een rijksdaalder. Den 2 April 1603 werd het hiertoe betrekkelijke plakkaat uitgevaardigd. "Volgens dit plakkaat moest de gouden dukaat zijn van 70 stuks in de snede en 23 kar. 8 gr. fijn goud in allooi met eene remedie van f eng. in gewicht en 1 gr. fijn in allooi op het mark werks, en de rijksdaalder van 8 rV t stuks in de snede, 10 pen. 15 gr. fijn zilver in allooi en ter remedie van 1 eng. in gewicht en 1 gr. in allooibij provisie zouden mogen worden gebruikt de oude stempels en muntijzers van de vroegere dukaten en rijksdaaldersmits men het jaartal 1603 er op plaatste, om de vervaardigde nieuwe munten van de vorige te kunnen onderscheiden; alles ter tijd en wijle dat de nieuwe figurendie de Staten-Generaal van meening waren op den nieuwen dukaat en den rijksdaalder met hunne gedeelten te doen slaan, gearresteerd en de nieuwe stempels in alle provinciën en steden behoorlijk gemaakt en bezonken zouden zijn. De stempels van alle andere gouden en zilveren penningen zouden worden ingetrokken i). Tevens werd voorloopig de koers van de muntspeciën vast gesteld. Die van den gouden dukaat werd bepaald op 3 gld. 14 st., van den rijksdaalder op 46 stvan de anderegouden en zilveren penningen naar advenant. De rozenobel zou voor eerst nog getolereerd worden tot 8 guld. 5 st., de halve nobel echter zou worden gesteld op 4 gld. Bij resolutie van den 29 Maart 1603 werd de koers van den heelen nobel ver laagd tot 8 gld. 3 st. Zeeland nam met de genomen resolutien geen genoegen. Groot Placaetboeckdl. I p. 2660.

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1881 | | pagina 209