.377
en dat van liet kopergeld't welk in des muntmeesters tweede
rekening wordt verantwoord. Over de pachtsom, evenals
over andere zaken van ondergeschikt belang, ontstond, door
het onverwacht intrekken der stempels op den 25 Februari
1603groot geschil tusschen den muntmeester en de Reken
kamer van Zeeland, welk geschil eerst werd. beslist door de
acte van decisie van den 28 Februari 1609.
Na September 1603 werden aan de Zeeuwsche Munt voor
1606 geene penningen meer geslagen. In 1605 werd door
eene commissie, bestaande uit gedeputeerden van de verschil
lende provinciënde muntmeesters-generaal en de particuliere
muntmeesters der gewesten en steden de muntzaken uitvoerig
besproken. Omtrent verscheiden punten kon men het even
wel niet eens worden. De Staten-Generaal besloten daarom
den 30 Juli 1605 muntmeesters-generaal naar de Staten der
provinciën af te vaardigenten einde dezen te doen on
derrichten verstaen ende apprehenderendat in der waerheyt
de confusien ende excessen in het muntwerck ende den
cours van 1 geit jegenwoordich soo groot ende exorbitant
zijn, dat selfts in tijden Maximiliani den Iersten egeen
meerder in dese Landen en zijn geweest, ende dat niet
mogelijck en is, den Staet van 't Lant langer alsoo te kunnen
houden staende solider redress."
Naar Zeeland werd gezonden de muntmeester-generaal Pieter
van Beveren. In eene memorie, den 23 Augustus 1605
bij de Staten van Zeeland ingediendtoonde hij aanhoe
grootelyck dat voor het welvaeren ende dienst van den lande
noodich is, dat de selve poincten werden verdragen ende
veraccordeertindien men wil voorcommen de gansche ruine
van den Staet ende welvaeren van den lande."
Opgemaakt door eeue commissie, bestaande uit Johan Veth, oud-bur
gemeester van Middelburg, Steven Tenys, lid der Gecomm. Rad., Cornelis
Bartelsz., burgemeester vau Zieriksee, Hubertus Steengracht, lid der Ge
comm. Rad., Nicolaas Cau, Pieter Willejisz. Oostdijk, Emanuel Oliphant,
leden der Rekenkamer, en Pieter Coorne secretaris der Rekenkamer.