251
cheren op het stadhuisom te beramenhoe men den dijk
te Moenesijs houden zou,
Onder dagteekening van 13 Juni 1408, is er sprake van
den dijk te Schenkelhoekwaar de dijkgraven van de Vijf am
bachten en de Westwatering kavelen moesten. Op den 22
Augustus van gezegd jaarkwam er berichtdat er een groot
gedeelte van den dijk bezuiden Arnemuiden gevallen was
waardoor 't land in vreeze was van iu te breken." De ge
meente werd dientengevolge, bij klokgelui, te hulp geroepen
om een vingerling te maken.
Den 1 April 1411 bracht heer Albrecht van Arnemuiden
op het stadhuis berichtdat het land wederom in vreeze was
//van den dijk aan de zuidzijde." Er werd destijds aldaar
eene nieuwe sluis gemaakt, waarvoor 8 gr. het gemet moest
opgebracht wordenalsmede een vingerling. In het najaar
van gezegd jaar was er ook nood in de Westwatering. Er
moesten daar op elke hevene eene kar en drie man zijn en op
Sint Glemensdag werd bevolen dat de meede-reeders geene
meede zouden doen delven en dat al de delvers aan den dijk
te Moenesijs moesten komenwaar ze wel beloond zouden
worden.
Den 18 Maart 1412 gingen de schepenen in het klooster
om het maken eener nieuwe sluis te Welsinge te beramen.
Den 29 October 1413 gingen er van de regeeringsleden
//met half de gemeente van de stad" werken aan den dijk
bezuiden Arnemuiden want het land aldaar in groote vreeze
stond, om des vals wille, die aldaar gevallen was en de dijk
zeer gescheurd was.1 Over het maken van eene inlaag daar
ter plaatse, werd op den 19 Januari 1414 beraadslaagd.
In 1415 was het land weder in nood, wegens eene groote
grondbraak aan den dijk aan de zuidzijde. Den 13 April werd
het maken eener inlaag geordonneerd, waarvan de kosten over
ganseh Walcheren werden omgeslagen.
In 1416 was de sluis te Veere in gevaar en in 1417 be
zweken waardoor het land in groote vrees verkeerde.
Archief Ve dl., 2de st. 18