438 bloeijende, langs de haven strekkendevoorstad //Zaudtdijck alwaar zij ten noord-westen dier buurt door eene schutsluis //moersluis" genaamd, in de haven viel. Dit uitwateren der Lieve in de haven heeft tusschen de stad en de monniken wel eens tot moeilijkheden aanleiding gegeven; men leest althans in de stads rek. van 1341—'42 dat de stad zich beriep op de schepenen van Gent om "be slissing, wie die moersluis moest onderhouden en tevens om het gevorderde havengeld te verkrijgen, waarvan wel eene op zegel geschrevene overeenkomst bestonddoch waaraan de monniken zich niet veel stoorden. 134142 Hoeghst. it op té x dach iiij scep te Gët (Gent) omt vonnesse va d' sluus va d Lieve wiese (wie haar) zoude lioudë (onderhouden) eS makëvj viij fi p- November, it op de ij dach ij scep te Ghët (Gent) en badê scep dat si hë soude doen hebbë tavenghelt van d moencke ghelijck dat si ons beseghelt adde wat d'cnape tmiin ware huut diet vpacht addë (want der knapen termijn van pacht was verloopen)xlviij Q p. Het vonnis is ongetwijfeld ten voordeele der stad geweest, want de monniken schijnen daarna het voornemen opgevat te hebben om hunne //moer elwaerd (elders) te legghene en truckë huut onser avenë, en va dat si geen scot wildë gevë tsluus (sluisgeld) alsi sculdigh ware te doene en si vore en na gedaen haddeen haar dus ergens anders te hebben willen doen uitwateren. Daarmede echter had de stad volstrekt geen vrede; daarom gingen den 12 December 1341 weder iij schepenen en ij burgers, vergezeld van //den goeden lieden" (schepenen) van Dendermonde en Aalst naar Gent om daar tegen te protesteren. Dit was van dat gevolg dat hë gheghevë werd in sen- tentien dat de moencke niew arë moer leeden soude dan dor onse avene en nemmeer (nimmer meer) ghedelf doen delve dat ieghë de avene van d port ghinghe en dat si scot en lot soudë gevë alsi vore en na gedaen ebbë."

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1883 | | pagina 34