187
schijnlijkclat volgens het Zeeuwsche leenrecht de heerlijk
heid Borsele opnieuw aan de grafelijkheid van Zeeland zou
vervalleneen versterfelijk leen kon op zonen of broeders
overgaan. De opvolging van dochters was aan groote be
perkingen verbonden. Ze kon geschieden of bij uitdrukkelijke
vergunning van den kant des leenheers, welke vergunning
hoogst zelden werd verleend, of door betaling van een groot
//losgeld," twintigmaal grooter dan de som, die een zoon
bij "t aanvaarden van 's vaders leen gehouden was te voldoen.
In het octrooi van 24 October 1501 heet het: //la terre et
seigneurie de Borsele scituee en nostre pays de Zeellande
qui est fief mortel appertenant audict seigneur de Culembourg
de telle nature et condition que selon les loix et costumes
du pays il ne puet succeder sur fille si non par octroy du
conté ou en paiant a son prouffit pour le rachat dicelles
certaine finance pour ce deue."
Doch toen de oudste dochter van Jasper van Culemburg
Isabeau, in 1501 in het huwelijk trad met Jan van
Luxemburg, in het octrooi genoemd: //nostre ame et feal
//cousin, consellier et chambellan, messire Jehan de Luxem-
//bourg, seigneur de Ville, chevalier de nostre ordre de la
toison d'orwerd bij bovengenoemd stuk ten gunste
van haar het leenrecht in dier voege veranderd, dat de
heerlijkheid na den dood haars vaders op haar zou overgaan
enbij gebrek aan mannelijke nakomelingen op hare dochters
zusters of zusterskinderen tot in den derden graad, zonder
dat er eenige lossinge" zou worden betaald. Alleen dan
wanneer er mannelijke descendenten warendie de moeder
overleefden zou het leen weer tot zijne oude natuur terugkeeren.
Isabeau liet noch uit haar eerste huwelijk met bovenge
noemden heer van Yille, noch uit haar tweede huwelijk
met Antonie van Lalaing kinderen na, waarom de heer
lijkheid, krachtens meergemeld octrooi overging op haar
Zie bijlage F.