191 Het verkoopen van de heerlijkheid Borsele in het jaar 1615 door den graaf van Hoogstraten aan de stad Goes lokte evenwel een protest uit van de zijde van prins Maurits. Bij de akte van consent van 24 November 1609 had hij zich uit drukkelijk voorbehouden, ten opzichte van zijne rechten op de heerlijkheid ongeprejudicieerd te willen blijven. Eenige rechtsgeleerden hadden toen reeds beweerddat de gedeelten die Antonie's oudoom, de graaf van Rennenberg en zijne ooms in de heerlijkheid hadden bezeten, reeds aan de gra felijkheid van Zeeland waren gedevolveerd." Doch Maurits, meenende, dat het aan hem afgestane recht van de grafelijk heid slechts dat van confiscatie washetwelk door het Bestand was te niet gedaan, had zich niet willen verzetten tegen den afstand dier domeinen aan de van Lalaing's. Immers het zoude geschenen hebbenals hadde hij het pas gesloten tractaat niet geacht, hetwelk //voor allen anderen zoo aan dese zijde //als aen de zijde van de Eertshartogen geweest zoude sijn //van quaden exemple." Wat was het geval? Yolgens de keure van Zeeland was een recht Zeeuwsch leen na het overlijden van den vader deelbaar onder de zonendie verplicht waren het hun toeko mend gedeelte binnen den tijd van een jaar te behoorlijker plaatse (sedert ongeveer 't eind der zestiende eeuw voor de rekenkamer van Zeeland) tegen eene bepaalde som op hun1 naam te doen overschrijven. Men noemde dit lossing of ver heffing. Bij ontstentenis van zonen kon de lossing geschieden ook door een1 broederdoch in dit geval was de termijn binnen welken deze moest plaats hebbengesteld op zes maanden. Geschiedde nu de verheffing niet op den behoor lijken tijd, dan was het leen wegens faulte van lossinge" aan de grafelijkheid van Zeeland vervallen. Borsele nu was een dergelijk leenen het was niet te ont kennen dat er op 't stuk van verheffing verzuim had plaats gehad Hoe het zij er ontstond een proces tusschen prins Maurits ter eene en de burgemeesters en bestuurders der stad

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1888 | | pagina 195