202
ziltigheid van den bodem veroorzaakte onvruchtbaarheid, die
uit den aard der zaak slechts langzaam en na herhaalde uit-
looging door het hemelwater kon verminderen. Daarom vroeg
en verkreeg men den 22 Maart li>24 van de Staten verlen
ging van het in 1615 verleende octrooi voor den tijd van
vijf jaren (G. B. letter L pag. 207).
De grootte van den polder van Borsele bedroeg bij de
herdijkingvolgens de rekeningen van den CC8ten penning
op de gemeten, 3364 gem. 284 r. en 11 v., verdeeld als volgt:
a. Heerlijkheid Borsele: Gem. Roed Voei.
1. schotbaar land3025 218 4
2. vroonen, zoowel dien welke //de
gemeene zaken," als die. welke
aan de stad Goes toekomen 44 130
i. Ambacht Ovezande
1. schotbaar land188 299 7
2. vroonen585
c. Het land onder den dijk bij de re
doute, over 't welk geschil was tus-
schen de stad Goes en den heer Gillis
van Watervliet:
1. schotbaar land102 228
2. vroonen1 24
Totaal 3364 284 11
Behoorde dus de geheele polder van Borsele niet tot de
heerlijkheid van dien naam, zoo kwamen aan deze nog deelen
toe van omgelegen polders. "Van den West-Kraaijertpolder
moest tot Borsele worden gerekend 39 gem., van den nieuwen
"West-Kraaijert- 1191 gem. 287 r. 10 v., van den Konings
polder 177 gem. 92 r.de Wolfertspoldergroot 242 gem.
35 r. was geheel en al Borselsch ambacht. De grootte
De grootte van bovengenoemde polders of deelen daarvan is opgegeven
of naar op het archief van Zeeland aanwezige kaarten óf bij gebreke hiervan
naar de rekeningen van den tweehonderdsten penniug op de gemeten