203 der heerlijkheid, door samentelling van bovenstaande gemet- getallen verkregen, bedroeg dus 4549 gem. 71 r. 2 v., welk getal niet veel verschilt met dat, waaronder de grootte der heerlijkheid op de steenrolle bekend staat. Hierbij is natuurlijk niet gerekend het gedeeltedat aan den heer van Ooudorpe is afgestaan, hetwelk volgens den overlooper van het jaar 1777 nog eene grootte had van 99 gem. 252 r. In het midden der 18e eeuw (1753) werd dit kleine verlies weer ruimschoots opgewogen door de indijking van den Ko ningspolder, aan de westzijde van den polder Borsele gelegen, waarvan aan onze heerlijkheid toekomt 177 gem. 92 r, n.l. 164 gem. 237 r. aan schotbaar land en 12 gem. 155 r. aan vroonen. Voor evenwel deze polder werd beverscht, had de heerlijkheid aan de zuidzijde aanzienlijke verliezen geleden. De polder van Borsele, zooals hij nu was bedijkt, grensde ten oosten aan Coudorpe, den Hollepolder of Oud-Borsele, den St Antonie-polder, den polder Hollestelle en den pas (in 1612) bedijkten Nieuwen Kraaijert. Aan de noord- en westzijde lagen schorren, die in den loop der zeventiende en achttiende eeuw werden ingepolderd. In 1642 had de be dijking plaats van den West-Kraaijert, in 1676 die van den Nieuwen West-Kraaijert en in 1753 die van den Konings polder. Zoo was Borsele aan drie zijden bijna geheel door land omsloten 1). Ook aan de zuidzijde had aanwas van grond plaats, waardoor men in staat was in 1645 hier den Wol- fertspolder te bedijken, die echter in 1715 weer is onder- gevloeid. VI. Beeds sedert langen tijd had zich tusschen de westzijde van den polder van Borselewelke men het steile van Borsele noemde, en het vaste land van Vlaanderen een bank of l) Deze omsluiting werd in deze eeuw voltooid door de bedijking van den van Citterspolder in het jaar 1861.

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1888 | | pagina 207