205 De strijd tegen het water was hiermee nog niet geëindigd. In den nacht van den 18en op den 19™ October 1720 woedde weer een hevige storm, die het zeewater geweldig opjoeg, waar door niet alleen de pas aangebrachte rijswerken bezwekenmaar ook de in 1685 gelegde onde dijk van het eenc einde tot het andere geheel werd weggeslagen. Door het wegvallen van dit laatste bolwerk konden de golven met grooter kracht den reeds gehavenden zeedijk benken. Het gevaar werd nu dreigend. Aan een tweeden dergelijken stormzoo die spoe dig mocht opsteken, zou men niet meer 't hoofd kunnen bieden. Dringend was het alzoo noodigachter den bedreigdeneen geheel nieuwen dijk te leggen van 700 a 800 roeden lengte, waardoor wel omtrent 400 gemeten lands zouden worden buitengedijkt Doch door de zware onkostendie de inge landen gedurende de laatste jaren hadden moeten maken, waren de financieele krachten van den polder uitgeput. Men wendde zich daarom tot de Staten van Zeeland om subsidie, de eerste maal in December 1716 en met nieuwen aandrang na bovengenoemden storm van October 1720. In het request van 1720 toonen dijkgraaf en gezworens den moeilijken toestand aan, waarin de polder verkeert, hoe deze reeds met twee leeningen, een van 500 en een van 1000 is bezwaard, terwijl wegens de goedkoopte van het graan men de ingelanden door verhooging van het dijkge- schot bezwaarlijk meer kan belasten, hoe noodzakelijk het dus isdat de Staten hun onderstand verleenentemeer daar niet alleen aan de zuid- en westzijde, maar ook van 't oosten gevaar dreigt. De aangrenzende polder van Ellewoutsdijk Goudorpe, Driewegen en Everinge verkeerde in gevaar van overstrooming. Ze eindigen daarom met den wenschdat ook de zeedijk van dezen polder op de beste wijze mag werden //secuur gemaakt, alsoo het geen uytstel meer kan lijden, en bij inundatie van dezelve onsen Polderniet alleen van //vooren (gelijk deselve nu van de zee werd geattacqueert) Archief VIe. dl., 2de st. 16

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1888 | | pagina 209