207 vreesen issijnde ons bedunkens dien dijk niet houdelijk als eerstmet het bewaren vande weynige voorlandendie //der nog sijn, te besinken en bewerken met rijs en steen, den dijk te verhoogen en over te haaien en het geheele beloop //te beharnassen met rijs ende steen, dat op eene lengte van //400 roeden, sooals men ons gesegt heeft die te wesen een seer over grootte somme gelds soude beloopen en dan nog de vereyste securiteyt niet geven ter oorsake van 't swaare water en selfs tiedat met alle hooge vloedenop 't beloop vanden dijk gaatinvoegen men met het bewaren vanden //dijk inde nijtterste calamiteyt sou geraken, ja soo erg of slimmer werden als die van Ellewoutsdijk." De Staten, van de noodlijdendheid des polders overtuigd, verleenden nu bij resolutie dd. 7 Februari 1721 eene subsidie, groot jaarlijks 571 8 0, ten einde daarop te negotieeren tegen een interest van 8% een kapitaal van 7142 10 0, zooveel als volgens het rapport der inspecteurs het leggen der nieuwe inlage zou moeten kosten. Deze subsidie zou worden verstrekt gedurende 18 jaren, ingaande in 1721 en eindi gende in 1738, binnen welken tijd ook de aflossing van ge noemd kapitaal moest geschieden. Zoo was sedert dezen tijd de polder Borsele calamiteus, of liever reeds sedert 29 Maart 1720. Want op dat tijdstip is de eerste subsidie verleendbedragende tien stuivers per ge- met (jaarlijks ruim 250), voor den tijd van 14 jaren, in gaande met 1718 en eindigende met 1731te betalen uitliet extraordinaire dijkgescliotwelke subsidie werd besteed tot het onderhouden van den ouden zeedijk, die evenwel in 1728 inundeerde. Daar de nieuwe dijk 3200 meer gekost had, dan de raming der inspecteurs bedroeg, bleven dijkgraaf en gezworens in het genot der subsidietotdat die meerdere som voldaan zou zijn (Bes. St. v. Z. 5 en 8 April 1726). We zullen niet verder in bijzonderheden treden omtrent de Adviesboek, deel 65, fol. 155.

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1888 | | pagina 211