208 pogingendie de ingelanden van Borsele in liet werk moesten stellen tot verdediging van hunne have in den strijd tegen hun vijand, de zee; een strijd, die nooit ophoudt. Onuitput telijk geduld en groote waakzaamheid waren en zijn nog noodig; want die vijand is onvermoeid in 't opsporen van zwakke, slecht verdedigde punten, ten einde daar binnen te dringen en te vernielen, wat in zijn bereik komt. Groote rampen, als de voorgaande hadden niet meer plaats, uitgezonderd die aan de Zuidernol in het jaar 1789, voor welker herstelling eene buitengewone subsidie van bij de 1400 noodig was.

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1888 | | pagina 212