428 ken, geleerden als Gaegon Veehei je van Gittees ge Wind, de Kantee, Lambeechtsenab Uteecht Deessel- hijis Rethaan Macaeé en, last not leastprof. Reuvens, Enniettegenstaande ditzou men zoo gaarne er iets meer van willen weten! Mij althans, die van mijne eerste jeugd af, die heuvelenhijna de eenige getuigen van wat er in Zeeland is voorgevallenheb bewonderdal ware het slechts omdat ik ze bergen hoorde noemen, en de naam van berg iets dich terlijks heeft voor hem, die slechts gewoon is in de vlakte te starenmijzeg ik bekroop immer de lust om er iets meer van te begrijpenzoo vaak ik ze daar onverwachts voor mijn oog zag. Al hebben nu mijne nasporingen., die zeker door geologen of geografen nauwkeuriger zouden gedaan zijn niets nieuws opgeleverdtoch meende ikdat het der moeite waard zou zijnalthans aan de vergetelheid te onttrekken de wetenschap, waar die bergjes zijn of geweest zijn; ik meen, dat men hiertoe gerechtigd isom niet te zeggen verplicht door den eerbied voor de studie, van al wat oud is, die in den hedendaagschen tijd zoo velen nuttig en aangenaam voor komt en door de gedachte, dat het zou kunnen gebeuren, dat er later een nieuw licht over die oudheden opging en dat men het dan wellicht zou betreurendat men zich niet meer over haar aantal en ligging had bekommerd. De bergendie in Zeeland niet zoo talrijk warenals in Groningen of Eriesland beginnen ons te verlatenen zijn zij verdwenendan gelukt het niet altoos ze weer te vinden. Oude oorkonden, in charters en kronieken bewaarde plaats namen zijn misschien in staat den deskundige nog te open baren, waar eenmaal heuvelen moeten hebben gelegen, die men thans niet meer kent, doch zulke bronnen ben ik niet in staat geweest te raadplegen Bekende, doch al meer en meer zeldzaam wordende, kaarten hebben mij den weg moeten wijzen. Leerzaam waren voor mij de kaarten, bekend als die van Visschee en van de wed Ottens Zoon, uit het midden der 17de eeuw, en vooral die van de ingenieurs Hat-

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1888 | | pagina 432