495
In den loop van 1887 heb ik op de kruin een put laten
graven van 2 M. diepteik vond niets dan de gewone
zavelklei en onder deze tamelijk veel roodachtige klei, steeds
zonder eenig spoor van bewoning.
Aan de grondvlakte heb ik een kuil laten graven tot 7 voet
onder het maaiveld, zoodat hij in het geheel 24 voet diep,
12 lang en 8 breed was, dat is: bijna 84 en 2£ M. De
inhoud van die kuil was dus ongeveer 70 a 80 kubieke meters;
er was niets van een gezakt zijn van den berg te zien; de
grond was aan dien der omgeving gelijk, en beneden stuitte
ik op het gewone Zeeuwsche veen of derrie.
Over de gansche oppervlakte zag ik geen enkel beentje
en de arbeider heeft dan ook slechts weinige gebroken been
stukjes gevondenhieronder stukken van de onderkaak van
een varken. Boven de derrielaag lag eeneomstreeks 1 M.
diepe, laag blauwe klei, zooals men die in Walcheren onder het
maaiveld vindt; in deze laag zag ik zeer enkele schelpen en
deze waren in het slot nog vereend. Hoogerop vond ik plaat-
zand, afgewisseld met roodedat is door ijzeroxyde gekleurde
klei. Hier en daar zag ik in de klei zwarte puntjesdie
bleken te zijn vergaan hout, misschien van vroegere wortels.
De lagen hadden het voorkomen van gestratificeerd te zijn
ongeveer een halven meter boven het maaiveld liep eene om
streeks 4 c. M. liooge, zwarte streep schuins door den berg, die
mij ook bleek vermolmde plantenstof te zijn. Misschien was dit
wel de primitieve grondslag in welk geval de heuvel toen reeds
eene kleine hoogte moet hebben gevormd. Er was, zooals ik
zeideniets van bewoning te zien.
Yan zoogenaamd krijt of gips vond mijn afgraver niets dan
kleine amorphe stukjes Er werden groote harde stukken van gele
kleur opgedolven, die den schijn hadden van of verhard hout
te zijn of steendie in verwering begon over te gaande
analyse door dr. Seelheim wederom bereidwillig voor mij
verricht, toonde echter aan, dat het niets was dan zeer ver
harde klei, die alleen door de stratificatie op hout geleek.