539 naar beneden zich had ontwikkeld en de kleur der humusaarde had aangenomen. Dr. Seelheiji onderzocht ook deze stof en vond niets dan zwarte klei. In de laatste dagen heb ik ook nog een put van 1.70 M. diepte laten graven in de kruin van den berg van Poppe- kinderenwaarin men zooveel asch meende gevonden te heb ben. Yan boven vond men zavel en zeer compacte roode en aan den voet zeer vaste blauwe klei; bijna geene schelpjes, geene beenderen en, behalve een paar stukjes gebakken steen, niets bijzonders. Doch wat men mij bracht als asch, uit een hoek onderaan, was niets dan een fijn verdeelde mul- of molm- achtige stof met zeer veel zandderhalve geen aschEen bodem zag men niet. Vervallen verklaard zijn dus de onbegrijpelijke aschlagen; eigenlijke aschhoopenzoo zij uit echte asch hebben bestaan behoeven geene verklaring. Raadselachtig blijven intusschen de veenlagen zelve; mij schijnt het toe, dat zij niets anders kunnen zijn dan overblijfsels van vroegere met planten be dekte oppervlaktenwaarschijnlijk van op schorren groeiende plantenmisschien van gras. Met het oog op de schorplanten herinner ik er echter aandat ik niet alleen volstrekt niet de kleinebij onze zeekoraal zoo talrijk voorkomende Rissoa- soorten gevonden heb, doch ook geen enkel exemplaar van de gewone alikruik, hier kreukel genaamd. Beenderen. Het is opmerkelijkdat men in sommige bergjesb. v. in dien van Poppekinderendorpin den Ossenberg tusschen St. Laurens en Grijpskerkein dien van Coppoolse onder Biggekerkein dien van den heer Tak no. 7 en in no. 40 en 19 te Hoogelande en te Werendijke geene of bijna geene been deren heeft gevonden, in andere tamelijk veel en in nog andere zeer veel, b. v, twee zakken vol in dien achter Moes bosch. Ook deze lagen intusschen steeds verspreidnooit op- Archief Vle. dl., 3de st. 38

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1888 | | pagina 543