562 dat men daarbij oude gewoonten volgde; docb, op bet gevaar af van te dwalen meen ik ze toch niet voor paalwoningen te moeten houden, ofschoon ik zeer gaarne met dr. Schook aanneemdat palen kunnen vergaan zijn en dat in den loop der eeuwen in de verhouding der lagen verandering kan ge komen ja, dat de, zoo zeer tegen keukenafval pleitende, regelmatige stratificatie later kan ontstaan zijn. Wat naar mijn oordeel in strijd is met het gevoelen om er echte paalwoningen in te zien, is het volgende: 1°. Onze bergjes beslaan eene kleine ruimte en zijn daar entegen hoog, ongeveer 12 tot 15 M. Zij kunnen dus niet gediend hebben voor eene bevolking, doch slechts voor weinige gezinnendeze zouden wel gezorgd hebbendat zijindien de berg te hoog wierd, zich door afgraven de moeite hadden bespaard, van het noodeloos op- en neerklimmen. Bunders land kan men niet verlagen doch een Walcliersch bergje wel. 2°. Yan een eigenaardig dijkje is nergens een spoor ge vonden. 3°. Planken zijn nergens gezien; aangenomen dat zij kunnen vergaan zijn, waren toch de palen, die men enkele malen gevonden heeftveel te ver van elkander om te denkendat men die door planken of balken had vereenigd. De kleine paaltjes waren van latere dammetjes. 4°. Indien onze bergen paalwoningen waren geweest, dan zou men in het midden van de grondvlakte en hoogerop in plaats van stratificatiesteeds toch eenige bewijzen van be woning hebben moeten vindendoch zij bestaan somtijds bijna geheel uit klei en zandterwijl de weinige voorwerpen uit ouden tijd, die men aan de grondvlakte heeft gevonden, niet in het midden maar aan den omtrek lagen; zulke ophoopingen van meer dan tien meters kunnen niet door bewoning ontstaan zonder keukenafval na te laten, 5°. Zoo zij bewoond waren geweest, zou men hoopen van schelpen of van beenderenen toch ook wel eene enkele maal een muntje hebben ontdekt.

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1888 | | pagina 566