4-89
gaan om een ander voor te dragen. Keuze was er niet en de
eenigedie kon worden voorgedragen was een onderwijzerdie
wel de noodige kennis bezat, docli in Aviens geschiktheid men
geen vertrouwen stelde. "Voordat men echter de voordracht
indiendegevoelden zich de president-curator Lambrechtsen
en de scriba Moens, de eerste om zijn toenemende jaren, de
ander om allerlei redenen genoodzaakt voor hunne betrekking
als curator, die zij sedert 1803 hadden bekleed, te bedanken.
Beidenvooral de eerstgenoemde hadden de belangen van de
school in de moeielijkste jaren van haar bestaan op de ver
dienstelijkste wijze voorgestaan en het Avas voor een deel aan
hunne zorg te dankendat de school onder den tegenspoed
der tijden steeds was blijven bloeien en dat in 1816 de com
missaris voor het onderwijs Repelaar van Driel in eene
missive aan curatoren kon verklaren, dat de Middelburgsche
school sedert vele jaren onder onze Latijnsclie scholen een eer
sten rang had bekleed.
Ook prof. de Fremery volgde weldra het voorbeeld zijner
collega'szoodat ds. Drijfhout nu slechts als éénige curator
overbleef. Dit kAvamomdat de vacaturen in het college sedert
verscheidene jaren onvervuld Avaren gebleven. De oorzaak schijnt
daarin gezocht te moeten wordendat de Fransche autoriteiten
het college bijna geheel ignoreerden en zich in de aangelegen
heden der school bijna altijd tot den rector wendden. Thans
echter moest, het college met het oog op de nieuwe organisatie
voltallig gemaakt worden. Er werden benoemd de burgemeester
inr. O. G. BiJLFiVELD, mr. J. A. van der Heim mr. J. A.
Modera dr. B. de Jonge en ds. D. M. Kaakebeen.
In zijne eerste vergadering, gehouden 15 September 1818,
besloot het nieuwe collegedat de staat van het onderwijs in
het ill. gymnasium alsmede de toestand der onderscheidene aan
het gymnasium vermaakte fondsen nauwkeurig werd opgenomen
en al het noodige gedaan Averd ten einde de inrichting in over
eenstemming te brengen met de nieuwe Avet. Hiertoe behoorde
in de allereerste plaats het voordragen van een docent in de