506
meendendat het onderwijs in de oude talen zeer geschikt aau
één leeraar zou kunnen worden opgedragen. De meerderheid
deelde evenwel die zienswijze niet. Zij betreurde het echter,
dat indertijd de aanstelling van den heer Webeb. als leeraar
in de wiskunde en de nieuwe talen slechts als tijdelijk had
plaats gehad, waardoor herhaaldelijk werd teruggekomen op de
vraagop welke wijze men in de inrichting der school eenige
verandering zou kunnen brengen om daardoor de financieele
bezwaren te verminderen. Zoodanige onzekerheid toch kon niet
anders dan een ongunstigen invloed uitoefenen op het onderwijs.
Een en ander leidde tot het besluit om curatoren te ver
zoeken een nader voorstel aan den raad te willen doen omtrent
eene definitieve regeling, beantwoordende aan de eischen der
wetenschapdoch tevens lettende op de financieele krachten dei-
gemeente. Daarbij zou het tevens een punt van overweging
kunnen uitmakenof er soms termen bestonden om eene jaar-
lijksche subsidie van liet rijk te vragen. Men gaf ook te ken
nen dat menhoe ongaarne ookde voorkeur zou geven aan
geheele opheffing der school boven het in het leven roepen
eener alleszins gebrekkige inrichting waarbij de ouders niet
de zekerheid zouden hebbendat hunne kinderen voldoende
voor het onderwijs aan de hoogescholen zouden worden voor
bereid.
Yan deze beschouwingen werd aan het college van cur.
kennis gegeven. Er schoot nu voorloopig niets anders over
dan den rector met de waarneming van het conrectoraat te be
lasten. Het leeraarspersoneel daalde alzoo tot tweezegge
twee voor 16 leerlingendie over zes klassen waren verdeeld.
In de eerste plaats wendden zich curatoren tot den inspecteur
van het M. O. met de vraag of eenige verbinding mogelijk
was tusschen de H. B. en het gymnasium en of het mogelijk
was den eventueel te benoemen conrector op te dragen het
directeurschap van de alhier nog op te richten burgeravond
school. De inspecteur antwoordde op grond van het geheel
verschillend karakter der scholen op beide vragen ontkennend.