507
Na dit advies sclioot er al "weer niet anders over dan terug te
keereu tot het eerste voorstel d. i een conrector te benoemen
en de zaken gaande te houden tot de invoering der toegezegde
wet op liet hooger onderwijs en dit te meer daar curatoren
in strijd met het gevoelen van sommige raadsleden meenden
dat liet gymnasium met een rectoreen conrector en den heer
Weber als docent in de wiskunde en de nieuwere talen genoeg
zaam aan de eischen der wetenschap zou voldoen. Het college
besloot daarom in December 1866 aan burgemeester en wet
houders voor te stellen om curatoren te machtigen tot het
oproepen van sollicitanten voor de betrekking van conrector en
den heer Weber definitief te benoemen. Deze voorstellen ont
moetten in de raadszitting van 16 Januari 1867 eene felle be
strijding bij dezelfde minderheid en er viel in die dagen menig
hard woordzoowel in als buiten den raad over dezooals
men zeideverouderde en gebrekkige inrichting. Terecht zeide
mr. Lantsheer bij de breedvoerige discussie in diezelfde raads
zitting dat men niet te veel ten nadeele van liet gymnasium
moest zeggenmaar meer moest letten op *de vruchtendie
het afwierp. Hij gaf der oppositie den raad zich te informeeren
bij deskundigen aan de academiën of niet juist de jongelieden
van het gymnasium te Middelburg liet best slaagden. De slot
som der gehouden beraadslagingen wasdat het gymnasium
vooralsnog niet definitief zou worden geregeld maar er wel
een conrector zou worden benoemd.
Om de taak van den heer Weber te verlichten zou men
den te benoemen conrector het onderwijs in eene der levende
talen opdragen. Ten gevolge van dit besluit werd 25 Mei
schrijver dezes, toen candidaat in de letteren te Leiden, be
noemd tot conrector met de verplichting om onderwijs te
geven in de Ifoogduitsche taal indien dit noodig mocht
blijken te zijn.
Zoo werd danom een niet zeer vleiend beeld te gebrui
ken, waarvan de inzender van een stuk in de Middelburgsclie
courant zich in die dagen bediende de oude vlagen op hoop van
Archief VII0 dl., 4'le st. 36