571
ten zich uit tot bij of liever tot rondom Middelburg. Of zij
op het terrein zelve aanwezig zijn geweestis niet gebleken.
Zij waren er minder noodig omdat de grond boog lag en de-
bevolking zeker niet uit landbouwers maar uit handelaars en
zeelieden bestond. Men maakte die bergjes nabij de water
gangen die toen zeer onregelmatig waren en door schorren en
slikken en slooten omringd. Bijna overalwaar men ze maakte
zij n gehuchten of dorpen verrezenbehalve rond diewelke
nabij Middelburg lagen De watergangen zelve daalden van
de duinstreek af en voerden, in den beginne hier en daar
met zeewater vermengdhet land water bijna alle naar den
kant der latere stad en ontmoetten daar in volle mate het zee
water. Deels liepen zij naar Yeere, Ylissingen of Welsinge
Doch daarwaar het landwater het zeewater sedert vele
eeuwen had ontmoetli ad de zee intusschen eene van het oosten
naar het westen loopendebank gevormddie men eerder eene
kleibank noemen kondan eene zandbanken wier hoogste
punten langzamerhand alleen door de hoogste getijen werden
bereikt. Uit de bij het Zeeuwsch genootschap in portefeuille
IV berustende kaart van de waterpassing van den lieer L. Janse
in 1853, blijkt dat nog na vele eeuwen, het terrein der stad
3,03 M. boven den gemiddelden waterstand in de kaaien lag
en 4,06 M. boven het gemiddelde landwaterterwijl de hoogte-
vlakten in de stad verschilden 1,93 M. Het was dus zeker van
den aanvang af een hoog terrein.
Aan de oost- of zeezijde was slechts zeewatereen kanaal
hoogst onregelmatig, heette de Arne en werd later Middelburgs
eerste haven tot 24 Augustus 1535; aan den west- en noord
kant had het polderwater uitgebreide kolken gevormdwaarvan
een deel later als Ganzewater en Molenwater lang is blijven
bestaan.. Tegen dien dubbelen invloed waardoor het door de
natuur gevormde eilandje bedreigd werd, moesten de bewoners
zich beschutten
1°. Door een dam tegen het zeewater, dien men nog den
Dam heet.
Archief Vil® d!., -I-do sc. 4,0