120 oppervlakte heeft genomenmaar vaak uit de diepte. Rondom den berg ziet men altoos welgrond zonder bewijzen van af graving; doch op eenigen afstand van het terrein vindt men steeds eene sloot of sporen er van, deze heeft voor den berg gediend en vandaar waarschijnlijk de gips- en kalkconere- inenten, die vele eeuwen ouder kunnen zijn dan de heuvels. Dit verklaart ook, waarom men somtijds midden in de bergen plekkensomwijlen zelfs lagen van uiterst fijne veenaarde ont moet en in andere niet; men heeft deze wegens de fijnheid en kleur voor asch aangezien. Echt Zeeuwsch veen komt er zelden in voor. De losse beenderen die men vindtontmoet men ook in ouden Zeeuwschen grond; doch uit dezen zijn natuurlijk been deren, vooral grootedoor de ploeg verwijderd. Vele der zoogenoemde schaatsen zijn als gepetrifieerdook dit kan slechts uit een zeer lang tijdverloop en uit bodemverschil verklaard worden. Geraamten van vogelsvissehen of kleine dieren ontbreken omdat zij ook ontbreken in den grond. Zij zijn verteerd door den ouderdom of door roofdieren vernietigd. Grootere dieren zooals schapen en enkele paardenrunderen zwijnen hebben beenderen overgelatenwaarschijnlijk uit mestvaalten afkomstig zelfs walvischwervels zijn gevonden en met offerdienst in ver band gebrachtofschoon het niet anders zijn, dan voor eeuwen en eeuwen aangespoelde stukken van Getaceënmet zwarte plekken en krassen voorzien alleen aan den ijzerhoudenden grond toe te schrijven en aan de spade Zulke beenderen van zeedieren vindt men nog enkele malen bij het uitdiepen. Een voor het eerst uitgegraven sloot kan natuurproducten te voor schijn brengendie zeer vele eeuwen oud zijn. Van menschenbeenderen nooit een enkel spoor. In een berg van Tholen vond men vele konijnenbeenderen dit pleit voor jongeren datum en misschien voor eene konijuen- kweekerij of wel voor overvloed van konijnenvoordat de mensch er schapen bracht.

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1902 | | pagina 246