Ill Geen bezwaar kan hiertegen ontleend worden aan de opgave, dat de oude parochiekerk van Oost-Domburg binnen de parochie West-Domburg stond. Deze opgave toch lijkt onnauwkeurig, er is geene reden denkbaar, waarom de parochiekerk van Oost- Domburg buiten hare eigene parochie gebouwd zou zijn. Ook vinden wij de kapel, die volgens C in West-Domburg zou ge legen hebben, in verscheidene stukken [FG en 11) vermeld als te liggen in Oost-Domburg. Want het lijdt geen twijfel, of de kapel van St. Anna te Oost-Domburg is dezelfde als die, welke bij de onder C opgegevene beschikking werd ge sticht. Het is waar, dat in dat laatste stuk de stichter der kapel zich heer Doedijn Hendriksz. uit Soetelingkerke noemt, terwijl hij in de oorkonden FG en 11 heer Doedijn Pietersz. uit Noord-Beveland wordt genoemd. Maar deze vergissing in den naam van den vader des stichters (want dat is het eenig onderscheid, daar Zoetelingkerke op Noord-Beveland lag) maakt het niet twijfelachtig, dat dezelfde heer Doedijn is bedoeld. Neemt men dat niet aan, dan zou men tot de conclusie komen, dat in de onmiddellijke nabijheid van elkander twee St.-Anna- kapellen, beiden door een priester Doedijn gesticht, hebben gestaan; want dat de door heer Doedijn Hendriksz. gestichte kapel inderdaad aan St. Anna gewijd was, leert het onder 1 medegedeelde stuk, waarin de kapelaan der St.-Annakapel zelf hare stichting aan heer Doedijn Hendriksz. van Zoetelingkerke toeschrijft. En zelfs die onwaarschijnlijke veronderstelling van twee aan St. Anna gewijde kapellen, beiden gesticht door een heer Doedijn, is onhoudbaar, daar het register der beneficiën, die ter begeving van den abt van Middelburg stonden, slechts écne St.-Annakapel kent 1). J) Het behoeft niet opgemerkt te wordendat alleen de stichtings- of begiftigingsbrieven van beneficiëndie ter begeving van den abt stonden, in het archief der abdij kunnen berusten. Daar in dat archief zoowel stuk ken betreffende de door Doedijn Pietersz. als betreffende de door Doedijn Hendriksz. gestichte kapel voorkomen had dus ook het collatierecht van beide kapellen, zoo men tusschen haar te onderscheiden had, in het re gister van de beneficiën der abdij vermeld moeten zijn.

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1902 | | pagina 383