139
meesters schepenen en raden der stad Middelburg den abt
aldaar verzoeken Wisso Petrus'zoou aan den bisschop van
Utrecht ter benoeming tot de cure der kerk in het Begijnhof
voor te dragen. Dit stuk behoort in het werk van Van den
Bergii niet te huis, aangezien het niet dateert van het jaar
1273, waarop het gesteld is, maar van het jaar 1373. Het
is intusschen Van den Bergh of liever J. P. van Visvliet
aan wien hij zijne opgave zal hebben ontleend, te vergeven,
zoo hij zich in de juiste lezing van het jaartal heeft vergist;
oppervlakkig beschouwd, schijnt er inderdaad Mm0 CCm0 LXXIII0
te staan. Zelfs al stond het er echter, zou men het als eene
schrijffout hebben te beschouwenwant op denzelfden 4en Au
gustus 1373, waarvan ook nr. 255 gedateerd moet worden,
richtte dezelfde magistraat van Middelburg een nagenoeg ge
lijkluidend verzoek tot den abt; alleen hierin verschilt dit
stuk van het eerstgenoemde, dat de abt er in verzocht wordt
Wisso Peïrüs'zoou ter benoeming voor te dragen aan Zweder
Uterloo, aartsdiaken van den Dom te Utrecht (zie Van Vis
vliet, Inventaris van het oud-archief der provincie Zeeland
nr. 899). En nog dien eigen dag voldeed de abt het was
Heynricus Braem aan dat dubbel verzoek en droeg hij
Wisso Petrus'zoou zoowel aan den bisschop (Arnold van
Hoorn) als aan den Domproost voor (aldaar nrs. 897 en 898).
Het gevolg was dan ook, dat heer Wisso met de cure dei-
Begijnen begiftigd werd. Den 2en September 1373 deelde de
cureit van den Noordmönster mede, dat de afkondigingen der
voordracht ongestoord hadden plaats gehad (aldaar nr. 900) en
18 dagen later volgde het bevel van den officiaal van den
Domproost om Wisso Petrus'zoon in het bezit zijner cure te
stellen (aldaar nr. 901). Lang bleef hij niet in functie. Den
16c" November 1376 droeg de abt den Domproost een ander
l) Er is geene reden om hier in afwijking van wat men verwachten
zou, burgimagister (en niet burgimagistri) te lezen. Het woord zelf is
afgekort.