144-
selaars Matthijs Jansz. en IClaas Willemsz. voor tien pond
Ylaamsch afgebroken //van boven tot beneden neffens de fun
daments". Blijkbaar moet men daaronder liet hoofdgebouw
verstaan, dewijl er sprake is van //dat oude huys toe te be
schieten" en van werk //in dat houde huis achter in de plaetse",
zoodat toch niet alles, wat tot het gebouw behoorde, werd
weggeruimd, doch hierop kom ik later terug.
Van de afbraak van een donjon of welken anderen toren
ook, is echter geen sprake, en ik veronderstel toch dat dit,
indien er een geweest was, stellig plaats zou gehad hebben in
eene rekening, die zoo tot in de kleinste bijzonderheden alles
omschrijft.
De bouw, voor zoover het metselwerk betreft, was door
vorengenoemde metselaars aangenomen en werd in 1527 //van
den grout up tot die eerste staige in 't viercant" ter grootte
van 251 roeden, tegen 33 stuivers de roede, uitgevoerd. In
het volgende jaar werd het overige metselwerk door hen ver
richt //van den eersten staigen voorts opgemetst ende volmaeet",
heet het, benevens //vijf faulten beneden te welven met een
cleyn trap ende al dat werck van binnen te besettenden
vloer binnen te leggen met plevusen ende tselve werk te
plaesteren", waarvan de grootte op 219 fy roeden wordt opgegeven.
De bouw had plaats met steen, afkomstig van Hoogelandekareel-
of cpiareelsteen genoemdde welbekende Zeeuwschè moppen dus.
Behalve de genoemde belooning, hadden de metselaars, bij
de aanneming nog //twee paltrocken van den couleure van der
K. M." bedongen. Zij wilden er dus niet minder voornaam
uitzien dan de stads timmerman en metselaar, die ook over-
rokken droegen, evenwel in der stede kleuren.
Het timmerwerk werd door vreemdelingen verricht en daar
om moest aan het timmerlieden-gilde te Middelburg zes schel
lingen betaald worden.
Het dak van het nieuwe gebouw werd met leien gedekt en
had eene oppervlakte van 31 roeden. Het oude gedeelte had
een pannendak.