50 onderschout en waterschout. In eerstgemelde betrekking kwam hij in dienst den 19 Juni 1728 met eene jaarwedde van 52 10. Hij werd stadhouder en waterschout den 19 Juni 1730. Zijne wedden werden uitbetaald tot 1 Januari 1733, toen hij overleden was. Rütger Munts, stadhouder en waterschout sedert 24 Ja nuari 1733. Zijne wedde, ten bedrage van 83 6 8, werd tot 24 Januari 1741 uitbetaald, het laatst aan zijne weduwe. George Taylor kwam den 24 Januari 1741 in dienst. Zijne wedde werd tot 24 Januari 1745 uitbetaald, het laatst aan zijne weduwe, Maria Lieman Martnus van de Cappelle was stadhouder en waterschout sedert 1 April 1745, had eene jaarwedde van 83 6 8 en een nieuwjaar van 33 6 8. De laatste uitbetaling geschiedde tot 13 Maart 1747 aan I Smytegelt en H. Brouwer //voor den gewezen stadhouder"1. Hij kreeg eene premie van 42 10 voor //het weder apprehendeeren van den gefugerde Joseph Moens11 volgens authorisatie van het college van wette van 24 Maart 1746rekening 1745. Aan hem werd 8 10 10 betaald wegens verschot voor het afhalen uit Hulst van den gedetineerden Carkl de Paauw, 1746. Johan Landschot en Hendrik Hartman kwamen den 2 September 1747 in dienst, beiden met den titel van onder schout en op eene jaarwedde van 66 13 4, benevens eene toelage met nieuwjaar van 16 13 4 voor elk_ Yoor eerstgenoemden had uitbetaling zijner wedde plaats tot 2 Juli 1760 ten behoeve van zijn boedel. Hij wordt gewezen onderschout genoemd. Hartman genoot jaarwedde tot 2 Maart 1768, terwijl de toelage over 1767 aan zijne weduwe werd voldaan. De onderschout Hartman kreeg 16 13 4 voor het afhalen uit Brugge van den gedetineerden Pieter Martiel alias Piet den Domine, 1749. J. II. Houssart volgde Hartman op als onderschout met

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1902 | | pagina 664