146
vermaarden en gezaghebbenden Scaliger, naast wien de Ylis-
singscbe predikant nog Junius d. i. Francois dit Jon noemde,
die in zijn commentaar op Daniel Scaliger gevolgd was.
Hoe Lansbergen zijn gevoelen verdedigde, blijkt nit den
achterstaanden brief. Hij wraakt de opvatting van Scaliger
die tussclien koning Darjaves, vermeld Ezra IY 5en den
gelijknamigen vorst, voorkomende Ezra IY 24 vlg., onder
scheidde. Het belangrijkste in zijn schrijven is echter de
wijze, waarop hij de beide koningen Ahasveros en Arthahsasta
identificeert met de van elders bekende koningendie tusschen
Kyros en Dareios hebben geregeerd. Arthahsasta houdt hij op
het voorbeeld van Josephus (Antt. XI2 en 3) voor Kam-
byses; onder Ahasveros en dat is eene oplossing, die
Lansbergen eigen is 1) verstaat hij Darjaves den Meder,
die Daniel IX 1 Darjaves Ahasveros' zoon 3) heet. Lans
bergen houdt dus Darjaves den Meder niet gelijk Scaliger
voor Nabonnedos, hij stelt hem ook niet met Josephus aan
den bij Xenophon voorkomende Kyaxares II gelijk; hij zegt
alleen, dat hij een mederegent van Kyros was. 3) Het edict
van dien koning, dat een einde maakte aan de Babylonische
ballingschap, stelt hij dus in het le jaar der beide koningen,
en de moeilijkheden, waarvan Ezra IY 6 spreekt, in hun
2° jaar, want in het 3e jaar regeerde Kyros alleen.
Ik laat nu den brief zonder verdere voorafspraak volgen.
Keverende atque amicissime vir,
Petis a me, ut chronologicum tibi nodum solvam, quo te
x) Iosephus, die het zoogeuaamde derde boek van Esdras volgt, kent,
evenmin als dat geschrift, het zesde vers van Ezra IV en weet dus ook
niet van den Ahasveros, die tusschen Cores en Arthahsasta zou geregeerd
hebben.
2) Lansbergen vat ook elders den vadersnaam als bijnaam op: zoo
bij Darius Hystaspis, waarbij hij Hystaspis verbuigt, alsof het geen genitief
waszoodat hij in den vierden naamval van Darium Hystaspin spreekt.
3) Vermoedelijk bedoelt Lansbergen echter ook wel Kyaxares II, al
noemt hij hem niet.