8
van PhilippusMarcus enz., namen, die aan de Grieken en
Romeinen ontleend zijn. Onder de Yandalen en West-Gothen,
die achtereenvolgens Spanje bezet hielden, beleefden de Joden nu
eens dagen van rust en voorspoed, dan weer van druk en vervol
ging. Eerst toen het Christendom algemeen werd, begon men
ook daar te trachten de Joden te bekeeren. Zoo bepaalden de
West-Gothische wetten van 693, dat de Israëliet, die tot het
Christendom overging, in den adelstand zou worden opgenomen.
Maar weinigen maakten van dit schoone aanbod gebruik. Hoe
zou 't gaan, als in onze dagen de Regeering den Israëlieten een
dergelijk aanbod deed? Laten we daarover maar liever geen
gissingen wagen.
In 711 veroverden de Arabieren bijna geheel Spanje, entoen
gingen duizenden Spaansche Christenen tot het Mohamedaansche
geloof over. Toen steeg Spanje tot een ongeloofelijken trap
van bloei. Cordova, Sevilla en Granada, steden, wier pracht
en luister alles ver achter zich lietwat de andere hoofdsteden
van Europa toen te zien gavenwaren toen ook de middel
punten van Joodsche wetenschap en beschaving. Weinig hadden
de Israëlieten van de Mooren te lijden. Yeeleer zelfs werden ze
met gunsten overladen, en vooral als geleerden oefenden ze een
belangrijken invloed uit. Maar ook in de Christen koninkrijken
van Spanje vond men een menigte Joden, die zich daar doorgaans
niet minder krachtig dan in het zuiden lieten gelden. Zoo was
bijv. in Castilië de handel, dien zij bij de Saracenen minder
schijnen beoefend te hebben, geheel in hun handen. Scholen
werden door hen opgericht, en de naam van hun toenmalige
geleerden leeft nog heden in de wetenschap voort. Zoo leefde
er o. a. in de 12de eeuw een groot dichter, Juda Hallevi,
die roerend schoone zangen geschreven heeft, vol heimwee naar
het Land langs den Jordaan.
Allerlei ambten stonden voor de Israëlieten open, in krijgs
daden muntten ze uit, bij het hof stonden ze in hooge eer,
er scheen zegen te rusten op al wat ze ondernamen.
In de eerste helft van de 14de eeuw bereikte de bloei der