13 de Joden mocht dulden. Om welke reden? De heeren schreven dat den Joden die groote gunst mocht worden verleend: 1° omdat ze afstamden van de aartsvaders; 2° omdat ze conserveerders zijn geweest van de boeken des ouden testaments; 33 omdat ze voor de rechtgeloovigen een afschrikkend voor beeld zijn van den Goddelijken toornen 4° omdat men, door hen onder de Christenen toe te laten, hun een goede gelegenheid schonk zich te bekeeren. Tochzoo werd er bijgevoegdmoest de te verleenen vrijheid niet te groot zijn. Alleen soliede handelaars mochten worden toegelatenen 't mocht hun niet vergund worden Christen dienstboden te houden. Vooral moest hun niet gepermitteerd worden publieke of private godsdienstoefeningen te houden. Een wonderlijk samenraapsel van geestelijke vindingrijkheid, vindt ge niet? En toch had een vrij groote minderheid in den kerkeraad zich tegen 't geven van dit advies verzet, als zijnde te verdraagzaam. lluim een jaar later, den 4den December 1655, vergunde het Stadsbestuur aan die van de Joodsche natie om een stuk land, van een half gemet groot, dat deze buiten de Langeviele- poort had aangekocht, tot begraafplaats te gebruiken, //mits dat sy daeromtrend (bij het begraven hunner doo- den) geen ceremoniën sullen plegen". Ofschoon ik ijverig in Jt stedelijk archief heb gezocht, heb ik nergens kun- nen vinden, of de Hervormde kerkeraad zich tegen dit besluit verzet heeft, maar ik heb evenmin de plaats kunnen terugvin den waar de bedoelde begraafplaats geweest is. Misschien is er onder mijn geachte hoorders wel iemand, die mij daarover nader zou kunnen inlichten. Wat ik zoo even medegedeeld heb, kan evenwel tot bewijs strekken, dat de Israëlieten toen geen vervolging meer te duchten hadden, in elk geval, dat ze door de stedelijke overheid beschermd werden. Een nader bewijs daarvan is, dat in de notulen van den Baad van 24 Juli 1683 staat opgeteekend, dat door de Yroedschap aan den

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1903 | | pagina 35