31 Of dit werkelijk aesthetisch hoog stond boven den ouden //zingtrant", ik betwijfel het zeer. De Westkappelaars vonden hun aan 't golven en ruischen der zee herinnerenden trant oneindig mooier en deze nieuwe manier stuitend oneerbiedig. Zooals den H. H. bekend is, woont er sedert eeuwen op Westkappel een eigenaardig volk. Hoog uitgegroeide, breed geschouderde figuren. Blonde haren om den stoeren, door hooge jukbeenderen onschoonen kopwaarin kleine blauwe oogen lichten, die ze opslaan met vasten, bijna feilen blik. Ze werken aan den dijk. Hun element is de storm. De bange nacht hun feestdag. Het //mokje" hun maat. Sterk volk, sterk ook van zenuwen. En onderling zeldzaam aan elkaar zich hechtend, houw en trouw 3). Dat ze hoog stonden op religieus gebied, of bijzonder con servatief waren, blijkt niet. De invoering der nieuwe psalmen ware gemakkelijk geschied. Doch dat korte zingen, dat wraakten ze. En toch had de Ambachtsheer van Westkappel begrepen dat het gebeuren zou. Die Ambachtsheer was Martinus Johannes Yeth van de Perre, een oude jonge heer van 30 zomers; zijn oudere broeder was de bekende Joh an Adriaan van de Perre, de kroon van dit Zuid-Nederlandsch geslacht, in ons jaar nog representant van den Prins als //Eerste Edele van Zeeland", al stond hij gereed om dit ambt neer te leggen in onwil over de stadhouderlijke regeeringhoewel hij Oranjeman bleef in zijn hart. 3) De Heer Yeth van de Perre nu in bond met de stedelijke l) '/-I l'ter jenever. 3) Vgl. K. Baart, Weslkapellehare bevolkingWesïkapelsche dijkge schiedkundig en karakteriseer end beschrevenblz. 7. 3) Zie over de Van de Perre's, Nagtglas a. w. en Van der Aa, Biblio grafisch ivoordenboek in vocibus en B. en M. Hist. Gen. XX11I, bl. 465 v. v.

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1903 | | pagina 53