96
van Oostkappelletoebehoorende aan de Abdijvrij van bede
ter vergoeding van zeker stuk land, door liem aan de Min
derbroeders afgestaan, doch vroeger behoorende aan de Ab
dijkerk x).
Hetzelfde wordt verklaard opMaart 1248 met betrek
king tot anderhalve hevena (300 gemeten) met de bijvoeging,
achter «jMinoribus fratribus", van de woorden//ad edifican-
dum iri ea". Bij deze akte breidt hij den ouderen vrijdom
in- en extensief uit 3).
De schenking zelf had derhalve plaats, na de verheffing van
Willem tot graaf van Holland en Zeeland in 1234, en vóór
dat deze akte in 1242 opgemaakt werd.
Yermits de graaf den grond aan de Abdij ontnam, kan
deze bouw niet rusten op een speculatieplanmaar had hij
alleen zijn reden, als hij tot stichting van dit klooster
dienen moest. Hieruit mag men afleiden, dat de stichtingstijd
tusschen die twee jaartallen te plaatsen is.
Al was hun grond vroeger eigendom van de Abdij, zoo
bleven zij nochtans onafhankelijk van deze, dank zij het
intermediair van den graaf.
Evenals de Augustijnen stonden zij in betrekking tot het
stadhuis, waar beiden om de andere week de mis deden 3).
Ook diende hun klooster tot het doen van den eed door
kiezers en raden. Dit was niet iets buitengewoons. Te
Dordrecht was het klooster der observanten een tweede raad
huis. Burgemeesters en gilden hielden er hunne bijeenkomsten
en maaltijden; schepenen troffen er maagzoenen; thesauriers
werden er gekozen en deden in dat klooster rekening 4).
Arch. O. L. Vr. A. Heg. 20 en gedrukt bij .T. de Fremery. Swppl. Oorkb.
n0 79 en bij mi', van den Berge I, no 454.
2) Arch. O. L. Vr. A. Reg. 29. Gedrukt bij v. d. Berge I, no 454).
3) Kesteloo III, bl. 45 (301).
4) Kestedoo III, bl. 47 (303); O. Arch. M. u° 1123 Ao 1518 en Bijdr.
Bisd. Haarlem XXV bl. 196.