108
godshuus voorseyt beoesthalf." Deze laatste grens kan
geene andere, dan de reeds verworvene hofstede van Hugo
van Buttinge bedoelen. Zij strekte zich achterwaarts uit
tot en met '/eene greppe gaende doren haerliede hof bi der
Minnebroederen mure" en werd gekocht onder beding die vate
te loozen, als 't noodig was, en de greppe diep in den
bodem, op eigen kosten, zonder arglist, te slooten 1). Nu
had men genoegzame ruimte, en stichtte de landcommandeur
Herbaren van Drongelen er een huis, met eene kapel aan
de oostzijde, tegenover het kerkhof van St. Pieter. Dit had
plaats in het jaar 1317 2).
Door eene schenking van Willem Willemsz. van Sciiellacht
werd den 8 April 1337 nog een derde pand bij de twee ver-
eenigde panden gevoegd 3). Ilet was begrensdde kapel en
het huis der orde west, de straat tusscheu de kapel en
St.-Pieterskerkhof noord, Katekina en Avesoete Pieters
dochters oost en de Minderbroeders zuid. Het steegje, ge
naamd de Brouwerspoort, moet er blijkens de oostelijke be
grenzing toen nog niet geweest, en eerst na 1337 van Willems
erf, ter communicatie met de Minderbroeders, afgenomen zijn.
Dr. de Man noemt haar de poort der vijf Tonuekens 4).
De gansche omvang van het erf der orde wordt
op de Kadastrale Jcaart van 1811 als ééu geheel te aanschouwen
gegeven. Het werd oostelijk begrensd door genoemde Brou
werspoort, ten zuiden door den greppel of het later riool 5) en
ten westen door de vate of stadserve bij St.-Pieterskerkhof 6).
Dat het ten westen niet verder is uitgebreid, zooals som
migen vermoedden, wordt nader bewezen door eene akte, niet
te vinden bij Jhr. de Geer, maar in het cartularium der heer en
van Borssele van Souburg fol. LX verso, genaamd Cartnlaire
l) Zie bl. 99. Zei. lllustr. I, bl. 309.
3) Jhr. de Geeu ïi.-j 559. A) Zuidelijk Deel bl. 24.
5) Kaart can A. Zehender A° 1739. Daarop ziet men den loop van het
riool. c) Zie de voorgaande bladzijde.