125
hoofdingang van het gebouw 1). Als men de Groote kaart
der Abdij 2) vergelijkt met den Plattegrond van 1811 3), die
tot grondslag van dien van den heer Verïteye van Cittees
blijkt gediend te hebben, 4) dan bemerkt men, dat men den
toren, op die Plattegronden als nog bestaande afgeteekend,
voor de zevende lichtopening van rechts af plaatsen moet.
Tusschen de zevende en achtste lichtopening is het penant
breeder, wordt op de teekening een scheidingsmuur aangetroffen
en op een photographischen afdruk een schoorsteen, uit het
dak uitstekende, gevonden J). Ter plaatse waar de gevel ont
bloot is, laat zich dan ook eene wijziging in den bouw zien.
Aan de eene zijde bevinden zich kolommen met verbindings-
bogen, aan de andere zijde worden deze niet gevonden G).
Door dien muur wordt het geheel in twee deelen gescheiden.
Ilet rechterdeel was in 1550 zeer zeker het logement, ter
beschikking van den graaf. Het linkerdeel schijnt, zooals
men het nu ziet, eerst na 1550 gevormd te zijn.
Te dier tijd bestond er, volgens Van Deventer 7), eene
straat of uitgang, langs de noordzijde van den grooten reefter.
Daar de Anker- of Blauwpoort en de Hederpoort den oost
en noordingang vormden, mogen wij ook hier een poortgebouw
verwachten, zooal niet even groot en grootsch als de laatste,
dan toch in overeenstemming met de eerste. Ongelooflijk
is het, bij het bestaan van die twee poorten, hier eene opene
straat of ingang te zoeken. Opmerkelijk is een muurstuk
van imposante dikte, op den noordwesthoek van het voormalig
.T. A. Frederiks. Midd. Cour. Jg. 145 No. 16 kolom 5.
-) Te vinden in het Rijksarchief in Zeeland.
3) Inventaris Zei. Illustr. IV n" 57, eopie van den heer Ehrltch.
4) Inventaris Zei. Illustr. IV no .381.
5) Neerlands Koningin in Walcheren 1894 bij J. C. W. Altorfeer hl. 311.
c) Dit heb ik te danken, door bemiddeling van Mr. R. Fruin, aan de mede-
deelingen van den heer J. A. Frederiks.
Zie zijne kaart van Middelburg in de Zei. Illustr. en gedrukt als Plaat
IV van De vermoedelijke afkomst van achttien sieenen werp kogels door Dr.
J. c. de Man.