132 ziet men, dat aan het groote hofplein eerst verrezen: 's-Gra- ven logementvan den vierkanten achtsten toren tot den ver borgen zevenden toren, het kanunnikenhuistusschen den zesden en vierden toren, en de oostelijke huizen, tusschen den eersten en tweeden toren. Eerst nadat dit nieuw kanunnikenhuis betrokken was, kon men denken aan het nieuw opbouwen van het vorig kanun nikenhuis, met behoud van het oude ondergedeelte, als crypt, en ingericht als zaal. Dit pand was vroeger bestemd tot refectorium (reefter), totdat men in den aanvang der XVe eeuw den grooten reefter (het latere Gietliuis) bouwde. Zoo werd ook het noordelijk pand in 1255/6 herbouwd, met behoud van de onderste kamers, die, bij de verhooging van den bodem, eveneens als crypten overbleven, tot op dezen tijd. Successief werd alzoo het oude gedeelte der Abdij vernieuwd, dat wel tot tweemaal toe door brand verwoest werd, doch telkens weer uit zijne asch verrees. E. De Abdij voor 1255. Heeft men zich in de veranderingen A° 1255/6 ingedacht, dan kan men zich ook een beeld vormen van de inrichting- der Abdijvóór deze uitbreiding. Het groote of derde hofplein, met zijne omgrenzende ge bouwen, bestond nog niet. De kerk van dien tijd had noord aan haar koor de sacristie en de kosterijvast aan haren muur. Naast de kosterij, tusschen deze en het abtshuis, was de oostelijke ingang tot het eerste binnenplein, blijkbaar de oudste hoofdingang van het Mariaklooster. Dit binnenplein en het abtshuis werden ten noorden begrensd door het huis van den prior l), dien wij in de naaste omgeving van den abt te zoeken hebben. Woonde de prior in het voorhuis. Deze komt 't eerst voor: ArchO. L. Vr. A. Ret/. 229 A.o 1330: Van den Dergh 1, 329 A» 1231/2; De Fremery 79 Ao 1241.

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1904 | | pagina 154