138 De noordzijde grensde, naar ons vermoeden, eerst aan de voornoemde sloot, daarna aan de scheidingssloot tus- schen de Abdij en liet latere Minderbroederklooster, en later nog verder aan den grond der Duitsche ridders. Dit was de verste uitgestrektheid aan de noordzijde. Dat de Abdij werkelijk die uitgebreidheid bezeten heeft, wordt door het volgende feit aangewezen. In de oudste grafelijke rekeningendie wij nog bezittenkomen bij de beden geene assignatiën op de Iratres minores voor. Zij blijken toen in Walcheren geene bezittingen gehad te hebben. Het land, hun //ad edificandum" door den graaf geschonken, moet dus in Middelburg gelegen hebben. Dit land was daartoe echter, in 1241 en 1248, door den graaf aan de Abdij ontnomen Zoo is dan daardoor geconstateerd dat de Abdijgrond vóór 1241 strekte tot den waterloop, zuid aan den grond van liet Duitsche huis 2). Ten westen grensde oudtijds de Abdijgrond van 1255 aan de Monnikengracht, waarvan een restant nog terugge vonden wordt in het riool van de Kapoen- of Hoenderstraat, welke gracht daar liep tot de westgrens van het voornoemd aan de Abdij ontnomen land, bij het Minderbroedersturfhuis. Later, misschien tegelijk met de amoveering van de Brugghe- straat en van hare verlenging tot den Wal, verdween die gracht en grensde de Abdij aan de achtererven van den Wal. Zoo vindt men den toestand op Va.n De venters Kaart van c. 1550, waar de straat //De Wal" bebouwd is tot tegenover 's-Gravensteen. Dit terrein was met hoornen beplant, die bij de vorming van de Groenmarkt, ten jare 1586verwijderd zijn. De zuidgrens werd gevormd door een ander deel van de Monnikengracht (of kloostervest) en door de Oude Arne, van achter het erf Het Lammeken tot bij het koolhof 1) j. db frk.merï no 79 ca Va>' des beugh 1, no 454. Zie ook hiervoor bl. 94. 2) Zie hiervoor bl. 107 en 108.

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1904 | | pagina 160