10
Het voornaamste bewijs voor eene Burgvest vinden wij ech
ter in eene akte van xi jaar 12-32 waarin Graaf bloiiis in
rechte beslist, dat de grachtvloeiende midden onder de brug
van het Klooster doorvrij toebehooren zal aan de stedelingen,
maar waarbij hij het verkeer over eene brug aan de klooster
lingen (van de Abdij) toestaat; doch alzoodat bij nood de
sleutel overgeleverd moest worden aan Schout en Schepenen,
en dat men de structuur van de brug in het klooster bewaren
zal, om haar bij noodwendige vernietiging, na het stillen van
den oorlogte kunnen doen herstellen in den ouden vorm.
De nauwgezetheid omtrent de structuur doet zien, dat wij
hier niet te doen hebben met eene geringere heul over eene
ringslootmaar met eene degelijk samengestelde brug over eene
gracht. Ook blijkt, dat de Burggracht langs den Abdijgrond
heen vloeide.
Dat deze brug bij nood moest worden vernietigdbewijst
dat nog in 1232 eene breede vest, gracht of delft rondom de
wallen vloeidedie door wegneming of vernietiging der brug
gen de Burg ter verdediging isoleeren kon.
Dat men eerst over de gracht handeltbewijstdat de quaes-
tie hoofdzakelijk over het recht van eigendom van die gracht
liep en uitgemaakt werddatal vloeide deze hier voorbij
het Kloosterde burgers d.i. de Burg de stad) recht had
den op die gracht als Burggracht en de kloosterlingen slechts
vergunning tot overbrugging hadden onder zekere voorwaar
den. Een bewijsdat men hier te doen had met eene stads-
of burgvest.
Waar deze kloosterbrug gelegen heeft, wordt niet beschreven,
maar is toch aanwijsbaar.
Volgens de rekening der stad Au 1416/17 betaalde deze aan
den Abt 4 6 11/2 voor de helft der kosten van het ma
ken van den muur vóór de kloosterpoort 2)
Arch. O. L. Vr. A. lteg. 17.
2) Kesteloo 11)1. 52 (222).